Piera Aulagnier en La violence de l'interpretation : (1) het pictogram

Gepubliceerd op 7 november 2020 om 20:50

Hilde Descamps

… dat al hun vermakelijke fratsen samenhingen met het leven zelf, en dat er onder elke voorstelling van de buitenwereld een voortdurend geactualiseerde voorstelling van hun eigen lichaam school.

Damasio, A.R. Ik voel dus ik ben.

 

Piera Aulagnier heeft voor mij de verdienste gehad om een en ander te verduidelijken op een manier die voor mij bijzonder beklijvend was, waarbij ook een soort van verbinding mogelijk werd met wat eerder werd uitgewerkt ; vandaar de keuze om haar theorie grondig te bespreken. Nochtans is haar werk verre van gemakkelijk te lezen. Ik probeer haar redenering te volgen en duidelijk te maken hoe ik die heb gelezen – aan de hand van haar eigen werk en artikelen van auteurs die verder zijn gegaan op basis van haar theorie, of die er naar mijn mening iets van kunnen verduidelijken.

'

Aulagnier is geboren in 1923, ze studeerde geneeskunde in Italië. Eens afgestudeerd kwam ze naar Frankrijk om te trouwen en onderzoek te doen, gezien haar interesse in biologie. Op zoek naar een interessant veld voor onderzoek kwam ze toevallig in contact met de psychoanalyse. Aulagnier maakte deel uit van de SFP en de EFP, psychoanalytische verenigingen in Frankrijk. Er kwam een afsplitsing van de EFP omwille van discussies over de passe. Samen met enkele andere psychoanalytici stichtte ze in 1969 de Quatrième Groupe. In haar denken zijn duidelijk elementen behouden van de lacaniaanse theorie; zo bijvoorbeeld de klemtoon op de taal, het belang van het symbolisme en de vaderlijke functie. Desalniettemin slaagde ze erin om een onafhankelijkheid te bewaren in haar denken en formuleren, waarbij ze het belang van het lichaam in het psychische leven beklemtoonde.

Miller beschrijft hoe haar theorie zich heeft ontwikkeld, waarbij meer en meer aandacht werd gegeven aan de notie van geschiedenis en historisering, en de effecten van de geschiedenis; het (sprekende) ik moest deze in de plaats stellen van de driftgerelateerde impulsen[1]. Ze publiceerde haar eerste boek, “La violence de l’interpretation” in 1975. Haar aanvankelijke interesse in de biologie gaf haar beelden en termen die ze gebruikte in haar theorie; de notie van metabolisering is daar een voorbeeld van. Haar benadering van de psychoanalytische theorie gaat verder op de zoektocht naar die verbinding tussen denken en voelen. Voor Aulagnier was het leven van het lichaam fundamenteel voor het leven van de psyche. “Het geweld van de interpretatie” stelt het lichaam centraal binnen het psychoanalytische denken.

Aulagnier startte vanuit haar ervaring in het werken met de psychose, waarbij het freudiaanse model haar geen houvast gaf in haar werken omdat het vooral leidde tot een “en-moins”-denken over de relatie psychotisch subject-discours, waardoor niets kon worden gezegd over het wonderlijke werk van herinterpretatie in de psychose (waarbij ze verwijst naar haar concept van de “primaire delirante gedachte”). Haar opzet was het komen tot een metapsychologie waarin kon worden plaats gegeven aan een psychisch functioneren zoals de psychose, zonder te vervallen in een dergelijk negatief oordeel. Bovendien, zegt ze,  laat de toepassing van dat freudiaanse model een deel van de fenomenen onbeantwoord, opgewekt doorhet psychotische discours in de psyche van de analyticus. Zolang men buiten de psychose blijft, wordt er gewerkt vanuit een fundament inzake de relatie ik-discours, dat gelijk is voor elk subject, vertrekkende van een bepaald niveau van elaboratie van de psyche. Om de psychose in de analyse te beluisteren moeten we teruggaan naar iets wat vooraf ligt aan het fundament van de relatie, waarin de relatie ik- discours per definitie niet denkbaar is, omdat de taal nog niet verworven is.[2] Zo komt Aulagnier via het psychotische discours tot haar theorie over het pictogram, een representatie die de woordvoorstelling negeert en als exclusief materiaal het beeld heeft van het lichamelijke ding, een representatieve basis die ook als achtergrond blijft bestaan in de twee andere psychische processen, het primaire en het secundaire proces. Op die manier komt ze tot een theorie die iets wil verhelderen over het psychische functioneren in het algemeen, een theorie die inspirerend heeft gewerkt voor het denken over allerlei fenomenen: allereerst psychose, maar ook autisme of psychosomatiek.

Ik zal proberen haar algemene conceptualisering zo goed mogelijk te schetsen, waarbij ik de structuur volg van haar boek De geweld van de interpretatie - aangevuld met gegevens uit later werk, met dit voorbehoud dat het in mijn begrijpen een zeer complexe theorie is, die per definitie niet zo gemakkelijk te omschrijven is. Ik probeer.

  1. Drie soorten psychische representaties

Aulagnier vertrekt van de psyche die via de zintuigen en het lichaam voortdurend informatie ontvangt, en zo wordt geconfronteerd met de ruimte hors-psyche, zijnde de eigen lichamelijke ruimte en de psyche van anderen en de omgeving, en dan vooral van de moeder. Ze zal de manier waarop het lichaam omgaat met die informatie vergelijken met de organische processen van metabolisering. Anders gezegd: in het lichaam komen stoffen binnen die heterogeen zijn aan de cellullaire structuur ervan, die ofwel worden verworpen, ofwel worden getransformeerd tot materiaal dat er homogeen aan is en kan opgenomen worden.

Aulagnier trekt dit door naar het psychische systeem. De manier waarop de psyche informatie kan verwerken of omzetten tot een representatie, hangt af van het proces van metabolisering dat aan het werk is in de psyche. Daarmee verwijst ze naar de verschillende processen om te komen tot verschillende representaties. Representaties die binnen een bepaald proces gevormd worden, blijven vreemd aan het andere proces; ze kunnen daar slechts functioneren wanneer ze opnieuw een transformatie hebben ondergaan.

We herkennen hier een zoektocht gelijkaardig aan die van Freud wanneer hij het – in Het onbewuste[3] – heeft over de overgangen tussen de systemen Obw, Vbw en Bw. Een voorbeeld van die verschillende representaties zagen we eerder[4]  toen we een fragment gaven van de analyse van Jean. 

We spraken eerder[5] ook al over het freudiaanse ego dat een verdeeld ego is, wat we op verschillende manieren konden interpreteren. Bij Aulagnier wordt de verdeeldheid van het subject vooral weergegeven als conflicten binnen het ik, wat voor haar de representerende instantie van het secundaire is[6]. Ze beschrijft hoe binnen de psyche ervaringen op verschillende manieren worden  gerepresenteerd – via het lichaam, of via een fantasma, waarbij iets in scène wordt gebracht, of via een beschrijving in taal, waar iets in betekenis wordt gebracht. De representatie verschilt van het ene proces tot het andere, en Aulagnier veronderstelt aan de basis van elke soort representatie een representerende instantie. Vandaar haar stelling dat de representerende instantie mee wordt gecreëerd met de representatie zelf.  Aulagnier onderscheidt dan drie soorten psychische representaties :

  • het pictogram (met het originaire als representerende instantie)
  • de scènische voorstelling (met het primaire als representerende instantie)
  • de verbalisering (met het secundaire als representerende instantie).

Deze drie processen zijn niet vanaf het begin aanwezig in de psychische activiteit. Aulagnier veronderstelt een korte periode waarin enkel het originaire (met het pictogram) werkzaam is, wat al vlug wordt aangevuld met het primaire (en de scènische voorstelling); ze vermoedt ook een zeer vroegtijdige werkzaamheid van het secundaire proces (en de ideationele representatie). Net zoals Isaacs[7] spreekt ze over een opeenvolging in de tijd, maar Aulagnier zal minder klemtoon leggen op de ontwikkeling van het subject, en stellen dat het ontstaan van de latere vormen van representatie er komt omdat de ontmoeting tussen object en psyche dat noodzakelijk maakt. Bovendien stelt ze dat het ontstaan van een nieuw proces het voorafgaande proces nooit zal stilleggen. Daarbij komt dat elke representatie een vormgeving is van een relatie maar ook een vormgeving tussen wat wordt gerepresenteerd en de instantie die representeert. Elke representatie is dus evenzeer representatie van het object als representatie van de instantie die representeert.

Kort samengevat zal ze het pictogram dan als volgt stellen tegenover het primaire en secundaire :

  • Het pictogram is een lichamelijke weergave van de ervaring van lust of onlust, dus van het affect, ervaren tijdens een ontmoeting met het lichaam en met de moeder.
  • Het primaire komt tot een in scène brengen, dus tot een voorstelling, op basis van het erkennen van een ruimte die niet de eigen ruimte is.
  • Het secundaire komt tot een in betekenis brengen, vanuit de erkenning dat de relatie die bestaat tussen de elementen in de externe ruimte gedefinieerd wordt door de relatie die bestaat tussen betekenissen die het discours geeft aan diezelfde elementen.

In deze en volgende bijdragen zullen we de verschillende representaties stap per stap gaan bespreken, met de overgang daartussen.

  1. Het pictogram

We hebben aan den lijve – misschien niet zo toevallig in deze context – ondervonden dat het behoorlijk moeilijk is om een beeld te krijgen van wat Aulagnier probeert te beschrijven wanneer ze het heeft over het pictogram, wellicht net omdat het gaat over iets wat voorbij de taal ligt. We zullen in het vervolg van ons verhaal daarom proberen bepaalde aspecten te belichten van het “ding” waarvan sprake. Om die uitwerking te kunnen volgen kan het behulpzaam zijn om het volgende in het achterhoofd te houden : 

  • Ik heb begrepen dat Aulagnier een ontmoeting probeert te beschrijven tussen een lichaam dat zoekt naar een toestand van energetisch evenwicht en een prikkel die dat evenwicht verstoort, wat een lijden veroorzaakt. Het doorbreken van dat evenwicht brengt een reactie teweeg met het doel om dat lijden teniet te doen. De psyche heeft slechts één mogelijkheid om hierop te reageren: de hallucinatie van een wijziging in die situatie van de ontmoeting, met een representatie en een bijhorend affect als gevolg. Anders gezegd, er komt informatie binnen en het lust/onlust-gevoel dat gepaard gaat met die gewaarwording zal de bepalende factor zijn voor de metabolisering tot een psychische representatie. Daar komen we later nog op terug.
  • Aulagnier beklemtoont het verschil tussen de bevrediging van behoeften en de activering van iets wat ermee gepaard gaat. Er is de zintuiglijke waarneming van een geluid, van smaak, van aanraking, geur, een zien, als bron van lust, samenvallend met de bevrediging van een behoefte en de excitatie van een lichamelijke zone. In dat register van de zintuiglijkheid is er een soort van verwachting, schrijft ze, hoe onbestemd ook, naar een object, die de kracht heeft om excitatie op te wekken. Vandaar dat de activatie van de verschillende zintuiglijke zones gepaard gaat met erogene lust en een libidinale investering, voorwaarde voor een psychische representatie. Zo beschrijft ze de hallucinatie van de borst, die steunt op een beweging van het zuigen van de lippen als reproductie van de orale activiteit die eigen is bij het slikken van de melk, waarbij de duim op zijn beurt op het tactiele niveau de excitatie zal reproduceren die te danken was aan de tepel. 
  • De lust die ontstaat via een dergelijke zone gaat samen met de globale lust van de gehele zones – noodzakelijke voorwaarde voor de integratie van het lichaam als geheel (misschien gelijkaardig aan wat Anzieu beschrijft ?), maar ook oorzaak van de fragmentatie van deze “eenheid” die bron is voor de angst tot verbrokkeling. In de borstvoeding wordt de borst als iets wat hoorbaar, zichtbaar, tastbaar, geurend, voedend is, is er het slikken waarbij ook spieren worden geactiveerd, de zintuiglijke excitatie en de lust die erbij komt. De mond wordt een pictografische maar ook metonymische representant van de activiteiten van al die zones, waarbij de borst gerepresenteerd wordt als bron van die zintuiglijke lust. Het is de activiteit van het geheel van de erogene zones die wordt gehallucineerd, en de aanwezigheid van het geheel van de daarmee overeenkomende objecten.
  • Belangrijk is vooral het momentane, en de totale concentratie op een lichaamsdeel, die uitstraalt over het gehele lichamelijke beleven. Als er onlust komt, heeft dit zware gevolgen, omdat het organisme het betrokken lichaamsdeel probeert te verwerpen.
  • Het pictogram is de representatie van die tweeëenheid “zintuiglijke zone-object-oorzaak van excitatie”, een beeld dat dit in scène brengt, de vormgeving van een relatie. Bovendien, stelt Aulagnier, als een fenomeen een psychisch bestaan wil krijgen, dan moet het pictografisch gerepresenteerd kunnen worden.
  • Die effecten, de sporen daarvan kunnen opgemerkt worden in het spreken, de woorden die worden gebruikt, in hallucinaties, of in dromen of symptomen.

In “L'apprenti-historien et le maître-sorcierschrijft Aulagnier over Odette, een vrouw die zichzelf paranoïde noemt, en die spreekt over “herinneringen” van toen ze zuigeling was, lichamelijke sensaties[8]. De manier waarop ze die beschrijft is waarschijnlijk te danken aan haar kennis van de analytische literatuur, maar het spreken erover gaat altijd gepaard met een intens en zeer actueel affect. Aulagnier benoemt deze ervaringen van Odette, tijdens de sessies zelf, als iets wat heel dicht ligt bij hallucinaties, de ervaring van gevoelens van verstikking, de ervaring van een gapend of gesloten lichaam, ervaringen die werden gemetaboliseerd tot pictografische of fantasmatische representaties. Odette slaagt erin om die inbreuk te verdragen, zegt Aulagnier, omdat ze er onmiddellijk in slaagt om (met behulp van de freudiaanse literatuur) betekenis te geven aan affecten die haar overspoelen.

Haar beschrijving brengt bij mij echter een andere casus in de geest, waar ik vermoed dat het pictografische veel meer aan de oppervlakte komt, omdat het gaat over een meisje dat nog niet over de spraak beschikt. Rosine Lefort heeft het over Marie Françoise, een meisje van twee jaar waarmee ze heel moeilijk in contact kan komen. En daarbij beschrijft ze een scène die ze zelf als ondraaglijk benoemt,  waarbij Marie Françoise  duidelijk  alle tekenen geeft van aantrekking tot voedsel maar tegelijkertijd ook overspoeld wordt  door het affect dat daarmee gepaard gaat :

Marie Françoise, who was bulemic and was dying to eat the rice pudding, was unable to do so, and her anxiety mounted very quickly. She could not understand her own reaction at all, so new was it to her. She stood upright in front of the dish, devouring it with her eyes. Her face came very close to it. Her eyes bulging with desire, her hands clenched on the edge of the table, she produced loud sucking noises. From time to time she turned her face toward me, her gaze lost, uttered a scream of appeal, and then returned to the posture of contemplation in front of the dish.

Her tension was so that she started to shake violently, her arms very tense. She moved back, picked up the candy, stood up, and still facing the dish but keeping herself at a distance from the table, she clutched the pieces of candy tensely, one in each hand. Her arms went through an almost convulsive crisis. The crisis spread over her whole face, which she turned toward the ceiling, her eyes closed, her mouth open for a scream that did not come out. [9]

We zien hoe het hele lichaam van Marie Francoise reageert op de excitatie omwille van het voedsel, met de ogen, de mond, de handen, de armen, met een ondraaglijke intensiteit. Als Lefort wat verder zegt : “the muscular, in the form of gesticulations of her face, was the only expression of her reaction[10]”, lijkt me dit heel dicht lijkt te liggen bij het pictogram zoals Aulagnier het definieert.

Aulagnier situeert het pictogram duidelijk als iets wat komt voor en aan de basis ligt van aan de primaire en secundaire processen zoals door Freud omschreven ; we zullen in eerste instantie proberen te schetsen hoe we dit zouden kunnen begrijpen. Daarna zullen we overgaan naar een aantal eigenschappen van het pictogram, zoals ze kunnen afgeleid worden vanuit de effecten ervan.

a. Situering binnen de schets van het psychische model van Freud

Primaire, secundaire …  de benamingen roepen onmiddellijk het freudiaanse onderscheid op tussen de verschillende psychische processen[11] ; hoe moeten we het originaire daartegenover stellen ? Aulagnier zelf zal in haar uiteenzetting over het pictogram slechts onrechtstreeks naar Freud verwijzen, wat het moeilijk maakte om haar conceptualisering van het pictogram te kaderen binnen zijn werk. Als ze spreekt over het zintuiglijke, over het affect[12], over het uitschakelen van de primaire en secundaire processen, dan denk ik dat het schema van De Droomduiding over het psychische apparaat ons hier te hulp kan komen, met als bijkomend voordeel dat het aansluit op wat we eerder hebben besproken. We zullen daarom in eerste instantie ingaan op dat schema en wat het ons kan verhelderen over het pictogram, om daarna stil te staan bij wat we kunnen begrijpen onder de term ‘affect’.

(1) Het psychische apparaat zoals geschetst in De Droomduiding

Even vooruitlopen op wat volgt. Volgens Aulagnier komen binnen de psychose vaak momenten voor waarin de activiteit van het originaire op de voorgrond staat, momenten die ze onderscheidt van een hallucinatie, ze zal wel spreken over een “gehallucineerde sensatie”[13]. Ze beschrijft dergelijke momenten zoals meegemaakt in een analytische sessie : plots installeert zich een stilte, de gelaatsuitdrukking verandert, de aanwezige analyticus krijgt het gevoel alsof hij niet meer bestaat voor de persoon tegenover zich, een object dat niet waarneembaar is. De patiënt zit in een wereld van sensorialiteit ; hij kan meestal achteraf niets zeggen over die ervaring, vaak is het ook maar een zeer vluchtige ervaring geweest. Er is een zintuiglijke indruk geweest die de psychische ruimte totaal heeft overspoeld, het subject is niet meer dan deze waarnemende functie die verbonden is met wat waargenomen wordt, het subject is dit geluid, deze geur, die sensatie. Alles concentreert zich op dat sensoriële punt. Het primaire en secundaire proces worden buiten werking gesteld. Eens die processen weer worden ingeschakeld, kan in een achterafbeweging – want tijdens dat vluchtige moment kan een subject daar niets over zeggen, dat kan pas na enige tijd – betekenis hieraan worden gekoppeld.[14]

De pictografische representatie – want zo noemt ze dit fenomeen – wordt dus gesitueerd als het affect dat gepaard gaat met een zintuiglijke indruk, in een wereld van sensorialiteit, waarbij primaire en secundaire processen buiten werking zijn gesteld.

Nu kunnen  we terugdenken aan het eerder geciteerde schema van Freud in De droomduiding,[15] waarin hij een opeenvolging van psychische processen beschrijft, vertrekkend van inkomende prikkels en eindigend in innervaties.

In het begin is er de waarneming, waarvan in het psychische apparaat herinneringsporen overblijven, wat Freud zal definiëren als blijvende veranderingen in de elementen van de psychische systemen. Daarbij zal hij onderscheid maken tussen een systeem van waarneming, dat het bewustzijn de ervaring geeft van de verschillende sensoriële kwaliteiten, en een systeem dat die waarnemingen in duurzame sporen omzet. Die sporen blijken bovendien in het geheugen te zijn verbonden, onder meer op grond van het vroegere gelijktijdig voorkomen.

In het vervolg daarvan beschrijft Freud de primaire en de secundaire processen, met op het einde de motiliteit – waarbij hij stelt dat de willekeurige motiliteit door het voorbewuste wordt gereguleerd.

Wat zal dat traject doorlopen ? Daarvoor moeten we terug naar het Ontwerp[16], waar hij beschrijft hoe een excitatie een traject doorloopt, tot de excitatie kan worden afgevoerd. In De Droomduiding zegt hij dat de excitatie in de droom een teruggaande weg opgaat – ze gaat terug naar het sensibele uiteinde, komt terug bij de waarnemingen, naar het ruwe materiaal van de herinneringsporen die aan de basis ervan liggen. Freud zal hier ook verwijzen naar hallucinaties zoals die zich voordoen bij hysterie en paranoia, en stellen dat ze in feite op regressies neerkomen, waarbij hij spreekt over een topische regressie omdat het gaat om een teruggaan in de psychische systemen (o.a. in tegenstelling tot een temporele regressie waar het gaat om teruggaan in de tijd).

In Het onbewuste tenslotte schrijft hij : “Als de drift niet met een voorstelling verbonden was of niet als een affecttoestand tevoorschijn kwam, zouden wij van haar bestaan geen weet kunnen hebben”.[17] Daarbij zal hij het affect bestempelen als “afvoerprocessen”, in tegenstelling tot de voorstellingen die bezettingen zijn.

Als we dit leggen naast de beschrijving zoals Aulagnier ons die net heeft gegeven, zouden we kunnen stellen dat ze een situatie beschrijft waarin een subject inderdaad is teruggegaan in dat traject, tot de herinnering van een waarneming, waar het totaal in meegezogen wordt. We situeren ons dan aan de linkerkant van het schema, onbewuste en voorbewuste worden tussen haakjes geplaatst.

Anderzijds beschrijft Aulagnier ons ook een affect, gepaard gaande met het overspoelen van de psychische scène door die ene representatie, een zeer specifiek affectief beleven : Verbeeld u iemand die bruusk in een afgrond valt, en die slechts door één hand verbonden blijft met het enige en fragiele uitsteeksel van een rots. Gedurende die tijd zal hij niet meer zijn dan deze eenheid “palm van de hand-stuk rots” en hij mag alleen maar dat zijn opdat hij zou overleven. Immers, zolang die persoon dit blijft voelen mag hij er zeker van zijn dat hij niet zal vallen, en daarom mag hij niet denken en niet fantaseren, moet hij dit buiten werking stellen, zal hij alle psychische energie die hij heeft gebruiken om dat buiten te houden. Het is een dergelijke affectieve ervaring, zegt ze, die verbonden is met de representatie, die het eerste teken van bestaan is van de psyche over zichzelf.  We zullen verder zien hoe ze zoekt om een aantal kenmerken van het pictogram duidelijk te maken aan de hand van dit soort benaderende omschrijvingen, zoals hier het samengaan van de zintuiglijke zone en de object en het massale van het affect dat gepaard gaat met die ervaring.

Wat ze probeert te beschrijven is een ervaring die de hele psychische ruimte doordringt, als een inbreuk, een geluid, een niet te definiëren geur, een proprioceptie, waarbij het subject wordt gereduceerd tot deze “waarnemende functie” (auditief, olfactief, proprioceptief) die onlosmakelijk verbonden is met het waargenomene”, waar deze inbreuk van buitenaf slechts opgemerkt kan worden door de “plotse onbeweeglijkheid van het lichaam”, de stilte, de blik die naar binnen “wordt gekeerd”.[18] Het klassieke voorbeeld van een pictogram is de representatie die ontstaat bij de ontmoeting tussen mond en borst. Die gaat veel verder dan enkel het genot van de voeding, het kind hoort geluiden, kan na een tijdje ook zien, kan voelen, kan ruiken, en dat alles wordt geassocieerd met die lustvolle ervaring van de borst, waarbij we inderdaad vaak kunnen meemaken dat enkel die borst op dat moment aanwezig is voor het kind. Op dat moment bestaat voor het kind alleen maar mond en borst, kunnen we misschien zelfs zeggen dat het kind enkel mond en borst is.

Een affectieve ervaring, wat voor haar dan vooral een ervaring van lust of onlust zal zijn – dat zagen we in het begin, een affectieve ervaring in het lichaam. Nu volgende zullen we proberen meer duidelijkheid te krijgen over wat dat affect dan mag betekenen.

(2) Affect versus gevoel

Wat moeten we ons dan voorstellen onder het affect als “afvoerproces” ? In navolging van Ariane Bazan[19] zal ik hier beroep doen op een conceptualisering van Damasio, die een onderscheid maakt tussen e-moties – bewegingen van het lichaam - en gevoelens – het aanvoelen van deze emotie, het gevoel.  Damasio dus, een neurowetenschapper die in 1994 een baanbrekend werk schreef, De vergissing van Descartes, waarin een hoofdstuk is gewijd aan emoties en gevoelens.[20] Om te beginnen verwijst hij naar wat hij de “verbijsterende hypothese” noemt van William James, van nog een eeuw vroeger : “Als we ons een sterke emotie voorstellen en vervolgens proberen om de bewuste beleving ervan te ontdoen van alle gevoelens die berusten op lichamelijke symptomen, dan zullen we merken dat we niets overhouden, dat we geen ‘geestelijk materiaal’ overhouden waaruit de emotie zou kunnen ontstaan, en dat er slechts een koude en neutrale toestand van intellectuele waarneming overblijft.”

Damasio beschrijft emoties inderdaad als lichamelijke veranderingen, die voortvloeien vanuit de neuronale input van de verschillende lichamelijke stelsels : de huid, bloedvaten, ingewanden, willekeurige spieren, gewrichten enzovoort, maar ook via de chemische routes, via hormonen. Een emotie bestaat dus uit een verzameling veranderingen in de lichamelijke toestand, die te maken heeft met bepaalde mentale voorstellingen die een specifiek lichaamssysteem hebben geactiveerd. Het gevoel is de ervaring van dergelijke veranderingen, nevengeschikt aan de mentale voorstellingen die de cyclus op gang brachten.

Nu beschrijft Freud in Het Ontwerp een vroegere versie van het psychische apparaat, met als vertrekpunt de excitatie die binnendringt en zoekt om zo snel mogelijk afgevoerd te worden, en dit via spieren maar ook via klieren  : “De kwantiteit van de ϕ-prikkel exciteert de afvoertendens van het zenuwstelsel doordat ze in evenredige motorische excitatie wordt omgezet. Het motiliteitsapparaat zit rechtstreeks aan ϕ vast, de aldus vertaalde kwantiteiten sorteren een effect dat kwantitatief ver boven hun vermogen uitstijgt, doordat ze in de spieren, klieren en dergelijke binnendringen, daarin dus door vrijmaking werken, terwijl tussen de neuronen alleen transport plaatsvindt.”[21] Mogen we daaruit afleiden dat de affecten zoals Damasio ze beschrijft, een vorm van afvoer zijn langs een motorisch en hormonaal parcours ?

Ik zou dan durven veronderstellen dat het pictogram zoals Aulagnier het beschrijft, verwijst naar een ervaring waarin primaire en secundaire processen buiten spel zijn gezet (in de context van de analytische sessie zoals hierboven beschreven) of gewoon nog niet aanwezig waren (in de context van de voorgestelde ontwikkeling van het psychische apparaat, wat verder zal worden uitgewerkt), waardoor de excitatie enkel via het lichaam kan afvloeien, via het affect.

En dan kunnen we inderdaad terugkoppelen naar Aulagnier zelf, die stelt dat deze eerste representatie van de psyche komt vanuit de affectieve ervaring die er het resultaat van is[22], met de ervaringen van lust of onlust, die zich manifesteren in het lichaam, ten gevolge van een ontmoeting met het eigen lichaam of met het moederlijke lichaam. Vandaar het onscheidbaar zijn van het affect en de representatie, van ervaring en informatie over de ervaring, het affect is de representatie en omgekeerd.   

b. Kenmerken van het pictogram

Laat ons hopen dat we in het vervolg van het verhaal meer duidelijkheid hierover krijgen. In haar beschrijving van het pictogram vinden we in elk geval een aantal essentiële punten terug.

(1) Een ervaring van lust of onlust

Een prikkel moet ofwel lust of ofwel onlust verschaffen, anders zal de psyche er onverschillig voor blijven.[23]  De twee elementaire vormen van activiteit van het organisme kunnen geschetst worden als “iets in zich opnemen” of “iets verwerpen”. Aulagnier verwijst naar de ademhaling, de voeding, naar alle zintuiglijke systemen ; de inkomende sensoriële informatie kan leiden tot excitatie en lust en opgenomen worden, of ze kan leiden tot onlust, en verworpen worden – of ze kan onlust worden omdat de excitatie zo groot is dat ze bron van pijn wordt – zoals we het zagen bij Marie Francoise.

Aulagnier poneert twee soorten lust. Er is een minimale lust door de koppeling van de informatie die binnenkomt in de psychische ruimte en de daaruit voortkomende rust voor die activiteit van representatie. Een of andere functie van het lichaam wordt geprikkeld, omwille van excitatie van een zintuiglijke oppervlakte door de ontmoeting met een extern object, waardoor het originaire proces op gang komt en er een representatie ontstaat. Maar, zegt ze, als het enkel om die lust zou gaan, zou de psyche enkel zoeken om die inaugurale representatie te laten duren.

Daarom postuleert ze een tweede vorm van lust, wat zij de lustpremie bij de representatie noemt, het psychische equivalent van de orgaanlust. De psyche zal immers bij die ervaring van lust een soort van representatie hebben opgebouwd, het pictogram, bijvoorbeeld van de ontmoeting tussen borst en mond. Eens die ervaren, wordt die het doel van de psychische activiteit. 

Even bij het voorbeeld van borst en mond blijven. Er is de representatie van het pictogram, en die blijft gelijk in het geval van aanwezigheid van de borst of van afwezigheid van de borst. Als de bevrediging door de representatie meer lust geeft dan enkel het doen zwijgen van de behoefte, dan spreken we over een lustpremie, een meer aan genot door de representatie. Bij die representatie komen dan twee vormen van lust samen : de lust van de (al dan niet gehallucineerde) borst en de lust van het representeren.

Schematisch kunnen we het als volgt begrijpen[24] :

  • De psyche kent de lustvolle ervaring van de borst (en heeft dus al een pictografische representatie van die ervaring).
  • Als het kind honger heeft, zoekt het naar die borst om die hongerprikkel te stillen. Er is de lust van de borst die leidt tot een pictografische representatie van die lustvolle ervaring.
  • Als de borst er niet komt, kan de psyche even rust bekomen door die pictografische representatie op te roepen.
  • Als de borst zelf komt, komt er een effectieve bevrediging, en een pictografische representatie van de ervaring – die een bijkomende lust verschaft. Hier spreekt Aulagnier over de lustpremie.

Een bevredigende emotionele band met de zorgverlener zal de zintuiglijke zones omvormen tot auto-erogene zones[25]. De lust die wordt ervaren in die zone, zal ook uitstralen naar andere zones, zodat een algemeen gevoel van welbehagen wordt bereikt. De verspreiding van lust over de verschillende partiële zones is de voorloper van de eenheidsbeleving van het eigen lichaam en van het latere genieten – wat me doet denken aan wat we op een gelijkaardige manier beschreven vonden bij Anzieu[26]. De psyche ervaart een gelijktijdige activiteit van de spieren, het effect van het doorslikken, en het bevredigen van een behoefte. De mond wordt een pictografische en metonymische representant van de activiteit en van het geheel van de zones. Het lichaam wordt in zijn totaliteit met narcistische libido bezet.

Binnen het originaire proces wordt lust gelijkgesteld met het verlangen om het object te incorporeren. Het object en het daarmee samengaande orgaan worden bij manier van spreken ingelijfd, er wordt libidinaal geïnvesteerd in dat orgaan. Er ontstaat dan een pictogram van samenvoeging.

Analoog verschijnt de onlust op twee manieren. Enerzijds wanneer een behoefte blijft bestaan, de borst niet komt en de honger blijft bestaan. De onlust wordt dan toegeschreven aan een deel van het lichaam waarop de psyche geen greep heeft. Anderzijds komt er ook onlust wanneer er prikkels verschijnen die niet door een representatie kunnen worden gebonden : het psychisme wordt verplicht om nieuwe voorstellingen te maken. Er is dus een minimale onlust, veroorzaakt door de spanning inzake het bewerken van een nieuwe representatie.

Als er op dit niveau bij de ontmoeting met een object onlust wordt ervaren, dan is er niet alleen de neiging om dat object af te stoten, maar ook om niet langer te investeren in het overeenkomende orgaan of de zintuiglijke functie, dan is er eerder de neiging om niet alleen de representatie maar ook dat lichaamsdeel af te stoten of kapot te maken. Omdat de onlust door het orginaire gezien wordt als veroorzaakt door het lichaam, wordt ook die zone van het lichaam verworpen. Er komt een pictogram van verwerping tot stand, we zien een in scène brengen van een lostrekken van zone en object, de borst die zich probeert los te rukken van de mond.

Het doet denken aan wat Moyaert beschrijft over een vrouw die haar vingers tot bloedens toe in haar anus steekt, om dat wat haar lichaam vernietigt eruit te halen. De driftspanning is ondraaglijk ; de automutilatie wil het lichaam zuiveren van het slechte. [27]

Als de onlust overheerst bij het kind, kan de totaalervaring ernstig bedreigd worden en kan de doodsdrift zich vastzetten op het lichaam, met een verbrokkeling van de lichaamservaring tot gevolg.[28]

Dit heeft alles te maken met een tweede eigenschap van de beleving in die periode : het samenvallen van object en orgaan.

(2) Object en complementaire zone

We spreken over ervaringen waarin de psyche nog geen representatie heeft van een scheiding tussen het eigen lichaam en dat van de buitenwereld, tussen buiten en binnen (cf. onze bespreking van Anzieu, waarin geschetst werd hoe die representatie geleidelijk wordt opgebouwd). Een specifieke eigenschap van het pictogram is dan ook dat het een representatie is die gekoppeld is aan een lichamelijke ervaring, een representatie waarin er nog geen scheiding bestaat tussen wat wordt gerepresenteerd en de instantie die representeert ; die instantie zit mee in de representatie. Of omgekeerd : het gerepresenteerde object krijgt het statuut van een deel van een lichaam. Wanneer de psyche onlust ervaart door een hongergevoel, kan ze via een hallucinatie van de borst dat hongergevoel proberen weg te maken, een hallucinatie die zowel het object als de lichamelijke zone die eraan gekoppeld is, omvat. Die eerste hallucinatie is een pictogram.  

De psyche zal dus vanuit de ontmoeting van een orgaan en een extern object waardoor het orgaan geprikkeld wordt, een voorstelling creëren waarbij de relatie in zijn geheel als een eenheid wordt weergegeven ; vandaar dat Aulagnier spreekt over object-complementaire zone[29]. Er is bijvoorbeeld een volle mond of een mond die overgeeft, ontlasting die wordt ingehouden of afgescheiden, een oog dat al dat niet een visuele indruk opvangt …  Aulagnier formuleert het zo dat het object slechts bestaat voor het subject omwille van het vermogen ervan om een sensorieel (en dus somatisch) antwoord te genereren bij het organisme. In de constructies van het originaire nemen de effecten van de ontmoeting de plaats in van de ontmoeting. We ontmoeten de moeder vooreerst als een ervaring van ons lichaam, als een anticipatie van wat later het object-moeder zal worden. Vandaar ook de gevolgtrekking dat er op die manier ook een (somatische) representatie van het organisme zelf ontstaat.

We zouden dus kunnen stellen dat het pictogram zich situeert op het punt van samenvoegen of scheiden tussen organisme en moeder, tussen mond en borst.

Enkele klinische voorbeelden van Paul Moyaert konden voor mij iets van een begrijpen aangeven over hoe we deze samenvoeging tussen het object en de complementaire zone  in de kliniek ontmoeten. Zo beschrijft hij een vrouw die spreekt over haar ogen die zo raar voelen, het zijn vetbollen, een hoop smeer. In haar associaties spreekt ze over rare ogen van naar die vieze dingen te kijken, “ik moet toch rare ogen hebben dat ik zoiets zie”. “Mijn ogen zijn smerig en vuil. Er moeten vetlappen voor mijn ogen hangen om zoiets te zien.”  De vrouw ziet vieze dingen, maar zal het vies zijn niet toeschrijven aan iets wat buiten haar staat, (de kwaliteit van) het object valt onmiddellijk samen met de lichamelijke zone die het object waarneemt. Moyaert merkt op : “Deze vrouw valt met haar lichaam samen met wat ze zegt en ziet ; ze valt met haar lichaam samen met wat er over haar gezegd wordt.” [30]

(3) Een eerste zelf-gewaarwording

In onze inleiding zeiden we al hoe Aulagnier stelt dat elke representatie van de wereld ook een representatie inhoudt van de representerende instantie. Voor die inaugurale ontmoeting borst-mond beschrijft ze dit als volgt : als er bewustzijn komt van de borst, is dat omdat het object wordt ingebracht in de mond, waarbij het organisme in eerste instantie bewustzijn zal krijgen van de mond, een eerste fragment van zijn lichaam. Het organisme kan de borst maar proeven doordat het zijn mond gebruikt. In die ervaring wordt het effectief onmogelijk om te herkennen bij welk lichaam men behoort. Het object kan slechts bron van lust zijn dankzij die ondersteuning in het eigen lichaam.

Meteen toont zich hier de fundamentele wederzijdse afhankelijkheid tussen de betekenaar van de Ander, de woorddrager, de moeder, en wat die bij het subject herkent als betekenaar. Het is de moeder die dat lichaamsdeel zal herkennen en benoemen als een mond. Aulagnier stelt : “de borst wordt een betekenaar zodra er een mond is om die als dusdanig te herkennen en te ontvangen”. [31] We vinden daar dus het (latere) subject als zijnde mond.

Kortom, de mond kan enkel een gewaarwording van zichzelf krijgen, en een betekenaar voor zichzelf, door die ontmoeting met de borst. Ander voorbeeld : het vroegste psychische oor zal geen geluiden opvangen of nog minder betekenissen, het zal variaties opvangen van zijn eigen toestand, van zijn eigen ervaring, de opeenvolging van een ervaring van lust en een ervaring van lijden.[32] Als die lust of dat lijden ontbreekt, kan de zintuiglijke reactie fysiologisch wel bestaan, maar er zal geen psychisch bestaan daarvan zijn. Dergelijke somato-psychische ervaringen van lust zullen de toekomstige representatie van een eengemaakt lichaam vergemakkelijken.

In dit stadium is er nog geen lichaamsbeeld, noch subject ; wat bron van lust wordt is de ontmoeting tussen twee partiële objecten. Het is het domein van de hallucinatie van de betekenaar – cf. de hallucinatie van de borst als de borst zelf afwezig is. Aulagnier beschrijft dit als “een in actie brengen van de ontvangers van het eerste object : de hallucinatie komt er door de reproductie van de bewegingen van het zuigen, op het niveau van de mond. Voor Aulagnier is het specifieke mechanisme in dit geval dat van de introjectie, en niet de identificatie. Wat wordt gehallucineerd is het object, maar dan als deel uitmakend van het lichaam. Het organisme maakt zich als het ware tot betekenaar-mond, tot dat partieel object.[33] 

c. Het pictogram en de taal, de betekenisverlening

Aulagnier spreekt over het pictogram als over een eerste representatie, maar ze stelt daar een belangrijke bijkomende voorwaarde : opdat het pictogram (en later ook het fantasme) een gerepresenteerde waarheid zouden kunnen zijn, moet het gemarkeerd zijn door de activiteit van de moederlijke psyche, die deze representaties interpreteert als een psychisch object en daar ook libidinaal in zal investeren. Ze verwijst hier naar Lacan, sprekend over het belang van het moederlijke discours dat betekenis geeft aan de psychische activiteit van het infans, een betekenis die wordt “doorgeslikt” met het object. Maar ze beklemtoont dat het originaire de betekenaar niet kent ; we komen later nog terug op wat ze hiermee bedoelt.

Laten we opnieuw beroep doen een gevalstudie van Lefort om te verduidelijken hoe we dit zouden kunnen begrijpen. Nadia, een meisje van ergens anderhalf maand, heeft eveneens problemen met voeding. Op een bepaald moment in de therapie vraagt ze dan toch zelf om met de fles gevoed te worden – waar ze dat voordien vooral passief liet gebeuren. We krijgen een scenario dat een beetje lijkt op dat van Marie-Francoise, maar dan met een totaal andere verhouding tot Lefort.

The first part of the session centered on the bottle. Her attention returned to it again and again. Using the fluffy chick, she pushed it over twice and then turned her back to it. Then she played at pressing the chick against my mouth and getting me to kiss her. (…)

She came onto my lap, got me to kiss her, grabbed the cracket, hesitated, then threw it down, turning her attention to the bottle, which she tried to grasp, all the while making loud and intense sucking noises. I gave it to her. When the nipple was eight inches away, she opened her mouth and held out her face. Sitting on one of my knees, she drank the bottle greedily, as if filling a hole. Her body was stiff and she did not look at me[34].

Lefort geeft achteraf commentaar over hoe ze deze scène heeft ervaren : er is de fles in de dimensie van object van bevrediging van de behoefte aan voedsel, het “opvullen”, en anderzijds de fles als de vraag van Nadia, een vraag die ze exploreerde in de analyse en in de overdracht. Daarbij zegt Lefort : “For it was there – although I was not aware of it at the time, I had the strongest intuitive feeling – that the driving force of the transference was activated : in the irreducible repetition of this demand. (…) Demand (…) implies signification at the same time as repetition.”[35] We zien hier als het ware de betekenisverlening aan het werk, binnen de overdracht tussen Nadia en haar therapeute.  Waar Aulagnier echter klemtoon legt op de moeder die al dan niet libidinaal investeert in haar kind en binnen dat proces de expressieve gebaren van haar kind betekenis zal geven, zal Lefort vooral de keuze van het kind beklemtonen, bij voorbeeld waar ze dit scenario vergelijkt met de interactie met Marie Francoise. Daar kon geen betekenisvolle interactie met de Ander kon ontstaan, omdat Marie Francoise dat (nog ?) niet toeliet. 

d. Klinische beschrijvingen van effecten van een pictogram

Het originaire proces is georganiseerd volgens het sensoriële model, en zal dan ook op die basis vorm krijgen. Er is de representatie van een toestand van samenvoeging, indifferentiatie tussen een erogene zone en een object dat bron is van excitatie en bron van lust is geweest. Het affect verbeeldt zich door een actie van het lichaam, een actie van aantrekking of verwerping. Het originaire blijft trouwens ons hele leven actief, achterliggend aan elke verdere bewerking in het primaire en het secundaire.

Hoe moeten we echter iets beschrijven met het enige middel dat we daarvoor beschikken, de taal, als het gaat om iets wat niet talig is ? Aulagnier beschrijft hoe er soms een glimp kan worden opgevangen van een pictogram ; zo zal ze stellen dat het originaire proces zich manifesteert door onvatbare gevoelens die door lichamelijke metaforen worden vertaald waar ook Anzieu naar verwijst (cf. zich goed in zijn vel voelen, het gevoel hebben dat het lichaam in stukken ligt, een hoofd dat uiteenspat). Hoger vermeldden we ook al de gehallucineerde sensatie, zoals die zich voordoet bij een psychotisch subject.

Ook de volgende beschrijving gaat over een ervaring binnen een psychotische structuur, waarin vooral die uitstraling van één zintuiglijke ervaring naar het gehele lichaam duidelijk aanwezig is. Aulagnier geeft hier het voorbeeld van een jonge vrouw die een crisis heeft ervaren nadat ze een kleedje paste van een vriendin ; het gaf haar het gevoel van een andere huid op haar lichaam, er was gevaar, maar ze voelde geen angst. Het was de zekerheid van gevaar, ze beschrijft iets wat vertrekt van de anus, iets dat zich verspreidt als stralen over het hele lichaam, zo beginnen de anale bloedingen. Ze denkt niet meer, alles speelt zich af in haar lichaam, alles wordt anus. Wanneer de primaire en secundaire processen, de fantasmatische activiteit en het onder woorden brengen zich bij de vrouw terug hernemen, zal ze die ervaring beschrijven als een ervaring van terreur, het subject bevindt zich boven een afgrond en voelt het aan alsof het kan worden meegezogen.[36]

In de schizofrenie wordt dit beeld niet alleen gehallucineerd door een subject, voor Aulagnier is het een toevlucht tot een laatste mogelijkheid van expressie, in een wereld waarin geen enkel object meer aanwezig is om nog te kunnen dienen tot ondersteuning van een fantasmatische projectie, waarvan aan- of afwezigheid betekenis zouden kunnen dragen.

Aulagnier stelt echter dat geen enkel subject vrijgesteld is van een dergelijke vluchtige regressieve ervaring[37], waaruit we kunnen veronderstellen dat gelijkaardige fenomenen zich ook kunnen voordoen bij niet-psychotische subjecten. Zo beschrijft Péran de analyse van Marc, die in de confrontatie met de blik van een vrouwelijke collega nagenoeg in sprakeloosheid vervalt, hij kan er enkel iets over stotteren, hij kan nauwelijks iets verwoorden over die ervaring, die heel dicht staat bij de waarneming, maar waarbij pogingen tot spreken enkel leiden tot een leegte. Hij zegt dat hij zich gevangen voelt door haar blik. Péran spreekt over “de neiging tot de narcistische regressie, om het object in de pure zintuiglijkheid terug te vinden”[38]. Hier gaat het dus niet om een beschrijving van een ervaring, hier vinden we de ervaring zelf, die niet te beschrijven is.

In de klinische literatuur vond ik ook beschrijvingen van hallucinaties buiten de psychose, die dicht lijken te komen bij de beschrijving van het pictogram, in die zin dat er ook hier een samengaan is tussen het object en de complementaire zone – met opnieuw het overspoelende effect. In een gevalstudie van Stephanatos beschrijft mevrouw B een verlammende toestand van angst na een geringschattende opmerking van de directrice op haar werk, ze voelt zich “in twee gesneden” en haar linkeroog lijkt ontrukt te zijn door de blik van haar directrice. Mevrouw B beschrijft hierbij een lichamelijke ervaring, bevraagt zich over de relatie daarvan met de realiteit, zoekt naar een middel om zich te beschermen tegen die overspoelende ervaring met de hallucinante somatische sensaties die ze erbij ervaart. In de analyse zal mevrouw B dit in verband gaan brengen met een beeld van verwerping door haar ouders en zal ze het beeld van zichzelf naar voor brengen als onaanvaardbaar, hatelijk, met als gevolg dat ze in tweeën is gesneden, met een niet samengaan tussen diegene die identificeert en diegene die geïdentificeerd wordt [39]

Ik vermoed dat we iets gelijkaardigs terugvinden in de roman van Marie Cardinal, die schrijft over een hallucinatie die haar sterk beangstigde, die ze probeerde te onderdrukken, waarna de vaginale bloedingen kwamen die uiteindelijk de aanleiding vormden om in analyse te gaan.

“Het” was er al vanaf mijn vroegste kindertijd, daar was ik van overtuigd. Telkens wanneer ik me in de ogen van mijn moeder misdroeg of meende me te hebben misdragen, werd ik erdoor overvallen. (…) Ik leefde nog in voortdurende angst voor mensen en dingen, ik transpireerde veel en voelde me nog steeds opgejaagd, mijn vuisten waren gebald, mijn hoofd zat weggedoken tussen mijn schouders. En bovenal had ik steeds die hallucinatie. Altijd hetzelfde, eenvoudig en scherp, zonder verandering van ook maar het kleinste detail. Het stereotype ervan maakte het nog veel griezeliger.

(…)

Zo af en toe overkomt me iets raars. Het gebeurt nooit tijdens een crisis, maar het veroorzaakt er wel een, omdat het me erg bang maakt. Het overkomt me wanneer ik alleen ben, maar ook met andere mensen. Zelfs vaker wanneer ik met iemand anders ben: met mijn linkeroog zie ik diegene die tegenover me zit, en de achtergrond, tot in de kleinste details; met mijn rechteroog zie ik, net zo scherp, een buis die langzaam mijn gezichtsveld wordt binnengeschoven. Zodra die buis eenmaal op zijn plaats zit, zie ik aan het andere einde ervan een oog dat me aankijkt. Die buis en dat oog zien er net zo echt uit als datgene wat ik met mijn andere oog zie. Het is niet iets dat buiten de tastbare werkelijkheid staat, nee, het bevindt zich in dezelfde ruimte als ik, in hetzelfde licht, dezelfde omgeving.

(…)

Het oog dat me aankijkt kleeft niet, zoals het mijne, aan de buis vast. Wanneer ze aan beide zijden zou zijn afgesloten, zou het binnenin donker moeten zijn. Maar het is niet helemaal donker en het oog zelf bevindt zich in het volle licht, dicht bij de opening, heel scherp, heel aandachtig. Het doet mij hevig transpireren, omdat het zo streng, zo onverbiddelijk op me neerziet. Niet een boze, maar een kille strengheid, met een vleugje verachting en onverschilligheid. Het laat me geen seconde los, intensief en meedogenloos neemt het me van top tot teen op. De uitdrukking ervan verandert nooit. Of ik mijn eigen ogen nu open of dicht doe, het helpt allemaal niets, het andere oog blijft waar het is, wreed en ijskoud. Dat kan lang duren, minutenlang, en dan verdwijnt het even plotseling als het gekomen is. Daarna begin ik te trillen: de aanval begint. Ook schaam ik me op dat moment verschrikkelijk. Ik schaam me meer voor deze hallucinatie dan voor alle andere symptomen van een ziekte. [40]

Later zal ze dat oog gaan associëren met het oog van haar moeder, maar ze schetst zichzelf als daaraan vastgeplakt – waarbij het wegvallen van de hallucinatie in de originele tekst als een abortus wordt omschreven, iets wat verder nog van belang zal blijken te zijn :

Door het analyseren van mijn hallucinatie had ik gedacht ter wereld te komen, geboren te worden. Nu scheen het me echter toe dat ik door het uitsteken van dat oog aan het einde van de buis mezelf had afgedreven. Dat oog was niet alleen het oog van mijn moeder, van God en de maatschappij, het was ook mijn eigen oog. Mijn persoonlijkheid was afgebroken, en in plaats daarvan stond er een grote nul, Begin en einde, het punt vanwaar zich alles ten goede of ten kwade keert, het Rijk van het dode leven en de levende dood.[41]

Het intrusieve van de blik van haar moeder – waarmee ze zelf haar hallucinatie verbindt – komt hier in alle zintuiglijkheid naar voor, gevolgd door een ervaring van afgrijzen. Echter, Marie blijft in de realiteit, getuige het andere oog dat aanwezig is, waardoor ze niet tenvolle opgeslorpt wordt door die ervaring – en dat lijkt me het verschil met de ervaringen zoals Aulagnier die beschrijft in de psychose, de verwijzing naar het pictogram zit in het symptoom.

Terugkerend element in deze drie beschrijvingen is het overspoelende van de ervaring, het destabiliserende van een confrontatie met een zintuiglijke ervaring die allesoverheersend is. Dat maakt ook het verschil uit met een ander fenomeen dat Aulagnier beschrijft, dat daar volgens haar zeer dichtbij staat, maar dan buiten het klinische moet worden gesitueerd, met name de beleving die gepaard kan gaan met bepaalde esthetische emoties. Het subject zal gedurende een bepaalde tijd ook niets meer zijn dan een functie blik-geziene, oor-muziek, waarnemen-waargenomene, een moment buiten de tijd, dat altijd in stilte verloopt, en het onder woorden brengen of erover denken kan de charme van dit moment slechts breken. Denken of spreken vereist immers een afstand van de denker tegenover het gedachte object. Gedurende de tijd van de ervaring is het subject slechts deze zintuiglijke functie, onlosmakelijk van het object dat er de bron van is.

 Een andere vorm van verwijzing naar het pictogram hebben we al ontmoet in onze bespreking van Le moi-peau van Anzieu. Herinnert u zich Adrian[42]? Pierrette Laurent koppelt de uitwerking van deze gevalstudie ook aan de theorie over het pictogram[43] : waar we in het vorige een beschrijving vinden door de persoon zelf, in de vorm van een hallucinatie, zien we hier een vormgeving via een uitbeelden, inderdaad met dezelfde kenmerken : de zintuiglijke beleving van de huid, het lichaam dat in de representatie zit vervat, het niet te formuleren karakter van de ervaring. Voor mij was het eigenaardig dat dit kon gerangschikt worden onder dat wat Aulagnier een pictogram noemt, omdat er geen object van de drift aan gekoppeld is, daar waar zij me dat wel lijkt te doen (het orale, anale, de blik, de stem). Maar de vorm van de representatie komt er wel mee overeen, en uiteraard is de huid ook een orgaan waarmee lust of onlust kan ervaren worden, wat voor haar een voorwaarde is om te komen tot een pictogram. Er wordt inderdaad gesteld dat het pictogram er komt voor de vormgeving van twee relaties : enerzijds de relatie van het lichaam van het kind tot de representatie ervan door de moeder, anderzijds tussen de psyche van het infans en de omgeving ervan. Maurice Dayan stelt dat het pictogram zo een representatie kan worden van de ontmoeting tussen de psyche zelf en de wereld als haar complementaire ruimte.[44] En gezien het gaat om een zeer archaïsche vorm van representatie kan die inderdaad slechts via een omweg benaderd worden.

Ik vind dit ook bevestigd in haar eigen werk, waar Aulagnier opnieuw verwijst naar processen die ze onderscheidt van de primaire en secundaire processen, die een representatieve basis uitmaken die normaal in het taalgebruik wordt gemanifesteerd door die eerder vermelde uitdrukkingen als “je goed in je vel voelen”. Soms zal deze representatieve basis naar voor komen, waarbij er een representatie komt van een lichaam dat leeft in een wereld die louter reflectie is van het lichaam (wat kenmerkend is voor het pictogram), en het is deze representatie die de acting-out ondersteunt, waarbij de acting-out dan een representatie is die dicht staat bij het originaire.[45]

Leiser omschrijft als volgt wat acting-out in de tekst van Aulagnier aangeeft : “In de psychose wordt deze weg van het "onzegbare" naar het "zegbare" in de omgekeerde richting doorlopen: het Ik keert vanuit het "zegbare" terug naar het pictografische en doet vertwijfeld moeite om over dat pictogram te spreken, dat het beleeft als een verslindend en verminkend geheel”.[46]

  1. Tot slot

Ik hoop iets te hebben kunnen duidelijk maken over mijn begrijpen van het pictogram als iets wat zich uit via een affect, een representatie via het lichaam, nog voor er een bewerking is gekomen van dat affect via de psychische primaire en secundaire processen. Dat affect is het eerste moment van afvoer van excitatie, maar ook een eerste ervaren van zichzelf, en dus ook een eerste zelf-representatie. Omdat het nog allemaal in het lichaam gebeurt, is er nog geen scheiding tussen psyche/lichaam, tussen subject/ander, tussen subject/buitenwereld, maar het vormt wel de basis voor de latere beleving. Over het pictogram zelf kan daarom niets gezegd worden, want buiten-talig, we kunnen er enkel sporen van terugvinden in de taal, in de symptomen, in fantasmen en handelingen. 

Sowieso blijft het pictogram aanwezig op de achtergrond van elke representatie – en waar dat niet zo is, kunnen problemen ontstaan, zou volgens sommigen ook psychosomatiek kunnen ontstaan. Christophe Dejours[47] schrijft over het expressieve handelen, waarbij het niet alleen gaat om wat wordt gezegd, maar ook om de manier van spreken, en die manier van spreken beïnvloedt wat wordt gezegd. Het expressieve handelen, zegt hij, mobiliseert het hele lichaam, niet alleen de gebaren en de mimiek, maar ook de ingewanden, de ademhaling, het zweten, het beven … dus alle fysiologische functies, niet langer ten dienste van de interne regulatie, maar wel om iets van betekenis over te brengen. Als dit wegvalt, met andere woorden als iets wordt meegedeeld op een vlakke, monotone toon, dan zal dit niet alleen het uitdrukken en de betekenis van de boodschap zelf veranderen. Volgens Dejours gaat het ook om de intersubjectieve dynamiek. Denk aan iemand die heel rustig zegt dat hij kwaad is. De ander zal veel minder reageren op die kwaadheid, die kwaadheid wordt mogelijk zelfs nauwelijks opgemerkt. Een mogelijk gevolg kan dan zijn dat de psychische tolerantie van het subject voortdurend wordt overschreden, tot het ziek wordt. De ander wordt op die manier intrusief ten opzichte van het eigen lichaam. We zullen, wanneer we het over psychosomatiek hebben, zien dat ook andere theorieën (o.a. Aulagnier) uitgaan van een dynamiek waarin de verhouding tussen subject en ander wordt vervangen door de verhouding subject-lichaam. En wanneer we het hebben over het operationele spreken dat zo kenmerkend is voor psychosomatiek, het communiceren zonder affect, dan meen ik hier ook een mogelijk aanknopingspunt te mogen vermoeden. We houden dit even in beraad.

 

[1] Miller, P. Psychical metabolisations of the body in Piera Aulagnier’s theory. In : Driving soma. London, Karnac, 2014, p. 117. 

[2] La relation Je-discours, ou sujet-savoir dans l’acception que nous donnons à ce dernier terme, a un fondement identique chez tout sujet tant qu’on reste hors du champ de la psychose (…) cela implique qu’elle ne devient telle qu’à partir d’un certain niveau d’élaboration de la psyché et à condition qu’au cours de cette étape le sujet ai pu éviter certains écueils. Ce “niveau” représente celui à partir duquel functionne le Je de l’analyste pensant et exerçant sa function : existe donc un avant qui nous oblige à tenter de résoudre le paradoxe consistant à penser, en prenant appui sur notre relation au savoir, ce qui ne serait pensable qu’en modifiant cette relation. Démarche nécessaire si on veut tenter de reconstruire le modèle d’une étape préexistante dans laquelle était par définition non-pensable la relation Je-discours, faute de constitution de l’instance Je en faute de l’acquisition par la psyché du maniemant du langage.

Aulagnier, P. La violence de l’interpretation. Paris, PUF, 2017, p. 17

[3] Freud vraagt zich af wat er gebeurt wanneer een bepaalde onbewuste voorstelling bewust wordt, en hij herneemt die vraag doorheen zijn tekst. We komen hier verder nog op terug. 
Freud, S. Werken VII (Het onbewuste). Amsterdam, Boom, 2006, p.72-73,  p. 90 en p.99-100.

[4] https://gelezengedachtgeschreven.jouwweb.be/blog/500850_matteblanco-of-het-freudiaanse-onbewuste-als-het-mathematische-oneindige, 8

[5] https://gelezengedachtgeschreven.jouwweb.be/blog/505685_een-geintegreerd-psychoanalytisch-model-van-rudi-vermote, 3B

[6] Si différentes que soient les définitions que les analystes donnent du Je, sur un point l’accord me paraît possible : seul le fonctionnement de cette instance justifie et donne sens au concept de psychopathologie. Qualifier un fantasme de psychotique, de pervers, de névrotique, est un abus de langage : les scénarios pictographiques et fantasmatiques sont les mêmes pour tous, ils obéissent à un même postulat, répètent une organisation figurative sur laquelle le Je n’a pas de pouvoir. L’action du Je se manifeste , en revanche, par sa possibilité d’en métaboliser la majeure partie en des répresentations relationelles, par son travail de sublimation et/ou par son action refoulante sur les autres.

Aulagnier, P. L’apprenti-historien et le maître sourcier. Du discours identifiant au discours délirant. Paris, Puf, 2014, p. 213.

[7] De beschrijving over de phantasy en de evolutie ervan bij Isaacs lijkt me een poging om iets gelijkaardigs te theoretiseren. (cf. https://gelezengedachtgeschreven.jouwweb.be/blog/505685_een-geintegreerd-psychoanalytisch-model-van-rudi-vermote, 2). Ter herinnering :

  • Als eerste een phantasy van een concrete lichamelijke kwaliteit, ervaren in het lichaam, waarbij nog geen grens werd ervaren tussen de psychische realiteit en dat wat erbuiten staat.
  • Daarna vroege visuele beelden, lange tijd nog verbonden met somatische responsen, waarbij de concrete lichamelijke ervaringen later verdrongen worden en gedomineerd door het visuele.
  • Vervolgens meer en meer differentiatie en onderscheid tussen binnen en buiten.

 

[8] Aulagnier, P. L’apprenti-historien et le maître-sorcier. Paris, PUF, 2012, p.162.

[9] Lefort, R. Birth of the other. Urbana/Chicago, University of Illinois Press, 1994, p. 221.

[10] Ibidem, p. 224.

[11] Zie o.a. in : Het ontwerp van een psychologie (1895), De Droomduiding (1900), Metapsychologische aanvulling op de droomleer (1917).

[12] Het was een artikel van Paul Moyaert dat me op dat spoor bracht, waar hij het heeft over de driedeling zoals Aulagnier ze beschrijft, in de volgende bewoordingen :

Aulagnier werkt in Violence de l’interpretation de volgende algemene hypothese uit : naargelang de structuur van het menselijk psychisme wordt het complexe geheel voorstelling-affect op een specifieke manier verwerkt :

  • Op het niveau van het originaire wordt de complexe eenheid voorstelling-affect verwerkt op de wijze van het pictogram.
  • Op het niveau van het primaire (cf. het primaire proces bij Freud) op de wijze van de beeld(ding)voorstellingen.
  • Op het niveau van het secundaire volgens de symbolische wetmatigheden van de taal en het denken.”

Moyaert, P. Taal, lichamelijkheid en affect in de schizofrenie. Tijdschrift voor psychiatrie, 24, 1982/1, p. 63.

[13] Aulagnier, P. Un interprète en quête de sens. Paris, Payot, 1991, p. 395

[14]Un “bruit” et non pas un enoncé porteur de signification, une odeur non définissable, une proprioception concernant l’interieur du corps propre, ont fait brusquement irruption dans l’espace psychique, l’ont totalement envahi : le sujet n’est plus, ne peut plus être, n’a plus été, que cette fonction percevante (audition, olfactive, proprioceptive) indissociablement liée au perçu : le sujet est ce bruit, cette odeur, cette sensation et il est conjointement ce fragment et ce seul fragment du corps sensoriel mobilisé, stimulé, par le perçu. (…)  Tout se concentre sur une zone, mieux, sur un point sensoriel qui devient le représentant métonymique de tutes les zones et de toutes leurs fonctions, de même que le “perçu” auto-engendré par la psyché (halluciné) devient le répresentant métonymique des objets du monde. Nous assistons à une mise hors circuit de la représentation ideique et de la représentation fantasmatique, au profit de la représentation pictographique d’un objet-zone complémentaire.” Ibidem, p. 397

[15] Freud, S. Werken II (De Droomduiding). Amsterdam, Boom, 2006, p. 508-512.  

[16] Zie citaat verder in de tekst

[17] Freud, S. Werken VII (Het onbewuste). Amsterdam, Boom, 2006, p. 76.

[18] Luchetti, Alberto. Anticipations du je. In : Nouvelles perspectives en psychanalyse à partir de l’oeuvre de Piera Aulagnier. Parijs, Editions in Press, 2018, p. 74. 

[19] Het werk van Damasio is me al geruime tijd gekend, maar het was Ariane Bazan (Des fantômes dans la voix) die me op weg bracht om het ook in deze context te betrekken. Bazan beschrijft het concept e-motie van Damasio als “de tijd van de motorische activatie van het interne lichaam”, daar waar het gevoel te maken heeft met perceptie. Ze verwijst daarbij eveneens naar Het onbewuste van Freud, naar datzelfde citaat :  Het hele verschil komt hieruit voort dat voorstellingen bezettingen zijn — in wezen van herinneringssporen — terwijl de affecten en gevoelens corresponderen met afvoerprocessen, waarvan men de uiteindelijke manifestaties waarneemt als gewaarwordingen.

[20] Damasio, A.R. De vergissing van Descartes. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2000, p. 148 e.v.

[21] Freud, S. Werken I (ontwerp van een psychologie).Amsterdam, Boom, 2006, p. 340.

[22] La première répresentation que la psyché se forge d’elle-même comme activité répresentante se fera par la mise en relation des effets résultants de sa double rencontre avec le corps et avec le productions de la psyché maternelle. Si nous en restons à ce stade, nous dirons que la seule qualité, propre à ces deux espaces dont le processus originaire veuille et puisse être informé, concerne la qualité plaisir et déplaisir de l’affect présent lors de cette rencontre. En nog : Il serait vain en ce registre de poser un ordre de préséance entre l’affect et sa réprésentation et aussi bien entre l’éprouvé et l’information que la psyché en a.

Aulagnier, P. La violence de l’interpretation. Paris, PUF, 2017, p. 34 en p.56.

[23] La première condition de la répresentabilité de la rencontre nous renvoie donc au corps et, plus précisement, à l’activité sensorielle qui lui est propre. (…) Avant de ce faire, nous allons considrer, sous quelles conditions, la représentation de la rencontre peut être soure de plaisir et sous quelles conditions elle sera source de déplaisir. Nous rencontrons en ce point une deuxième loi générale de l’activité psychique : le but qu’elle vise n’est jamais gratuit, la dépense de travail qu’elle comporte doit être assurée d’une prime de plaisir, faute de quoi, le non-investissement de l’acivité de représentation mettrait fin à l’activité vitale elle-même.

Ibidem, p. 48-49.

[24] Bij het opmaken van dit schema kwam bij mij de vraag naar het verband met een opmerking in ons eerste deel : dat de representatie er komt op basis van onlust, terwijl we in ons schema toch eerst een representatie van een lustvolle ervaring moeten hebben vooraleer we die kunnen gebruiken in geval van onlust. Leiser beschrijft dit als volgt : Het in gang zettende driftmoment bouwt zich hier op op een zintuiglijke vector, die een complex is van smaak, geruis, beroering, reuk en iets visueels, en die zich verbergt in een voorbij de lichamelijke bevrediging uitgaande en in een pictografische representatie uitmondende lustervaring: de lust van het vasthouden en voorstellen van de bevredigende ervaring. Dat alles zit ingebed in de act van de voeding en een fysiologische excitatie van de zone van de mond. In de context van deze ervaring wordt het vermogen ontdekt om het object en de toestand van lust zelf voor te stellen” en nog “In het geheel van het zintuiglijke en het objectmatige spiegelt de psyche, eens het pictografische schema ingericht, zichzelf als een wezen dat zichzelf genereert, maar vanaf nu is ze ertoe veroordeeld om alles wat ervaren wordt te representeren. Ook wat onlust veroorzaakt valt nu onder deze dwang om te representeren, die nu het afstoten tussen representant en representatie als onderwerp heeft, het afstoten zonder scheiding, want beide kanten zijn onlosmakelijk aan elkaar vastgeketend. Leiser, Eckart. Das Schweigen der Seele, das Sprechen des Körpers. Psychosozial Verlag, Giessen, 2007, p. 132, 137, eigen vertaling.

[25] Waarbij ik vermoed dat we dit zo moeten lezen : een bevredigende emotionele band met de zorgverlener komt er wanneer die zorgverlener goed kan inschatten wat de baby nodig heeft om niet teveel onlust (en dus meer rust) te ervaren. Op die manier zijn er voldoende lust-ervaringen via het lichaam,  die het infans ertoe “verleiden” om libidinaal te investeren in de lichaamsdelen die die lust verschaffen, zich die lichaamsdelen bij manier van spreken toe te eigenen. 

[26] https://gelezengedachtgeschreven.jouwweb.be/blog/526276_reflecties-over-le-moi-peau-van-anzieu, 3

[27] Moyaert, P. Taal, lichamelijkheid en affect in de schizofrenie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 24, 1982/1, pp. 49-69.

[28] In de schizofrenie leidt dit tot een totale destructie van het libidinale lichaam – maar dit kan volgens Aulagnier slechts begrepen worden wanneer de werking van de andere processen mee in rekening worden gebracht.

[29] Représentation de cette dualité “zone sensorielle-object cause de l’excitation” par une image qui les met en scène comme une entité unique et indissociable ; c’est cette entité que nous appelons “l’image de la chose corporelle” ou, formulation que nous préferons, “l’image de l’object-zone complémentaire”.

Aulagnier, P. La violence de l’interpretation. Paris, PUF, 2017, p. 59.

[30] Moyaert, P. Lichamelijkheid en affect in de schizofrenie. Tijdschrift voor psychiatrie 24, 1982/1, p. 51

Freud formuleert het zo : “de relatie tot het orgaan (het oog) heeft zich als vertegenwoordigster van de gehele inhoud (van haar gedachten) opgeworpen. De schizofrene taaluiting heeft hier een hypochondrische trek, ze is orgaantaal geworden. Freud, S. Werken VII (Het onbewuste). Amsterdam, Boom, 2006, p. 97.

[31] Cette première relation signifiante pourrait se traduire par le binôme bouche-sein, car ce dont, en premier leiu, le sein va faire prendre conscience au sujet, c’est d’une partie de lui-même, premier fragment corporel par lui investi : sa bouche ; en effet (…) il y a toujours une interdépendance fondamentale entre le signifiant de l’Autre, lieu original du signifiant, et ce qui en moi le reconnaît comme signifiant, et qui, à partir de ce moment, deviendra ce qui de moi est reconnu par l’Autre comme signifiant. (…) “Le sein devient un signifiant à partir du moment où il y a une bouche pour le reconnaître et le recevoir en tant que tel.”

Aulagnier, P. Un interprète en quête de sens. Paris, Payot, 1991, p. 278.

Dit kan tegelijk ook letterlijk worden gezien : als de baby niet wil happen en zuigen, dan kan er geen borstvoeding komen, met andere woorden kan de borst niet functioneren als borst.

[32] Waarbij ik het weer niet kan laten om even te verwijzen naar Damasio : “Zo bezien bestaat het bewustzijn uit het construeren van kennis over twee feitelijkheden : de relatie van een organisme tot een object, en de verandering die dat object in het organisme veroorzaakt. Damasio, A.R. Ik voel dus ik ben. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2009, p.31.

[33] Ce que nous voyons, lors de l’hallucination de l’object-sein, c’est la mise en action de ce qu’on pourrait appeler “les recepteurs de ce premier objet” ; c’est par la reproduction au niveau bouche des mouvements de succion que l’enfant hallucine le sein”. Et cette hallucination (comme cela se fera dans la psychose clinique) a déjà ici son méchanisme spécifique : l’introjection, qui est d’un registre toute autre que celui de l’identification.

Aulagnier, P. Un interprète en quête de sens. Paris, Editions Payot, 1991, p. 278 e.v.

[34] Lefort, R. Birth of the other. Urbana/Chicago, University of Illinois Press, 1994, p. 26

[35] Ibidem, p. 35.

[36] Waarbij ze dit proces als volgt zal beschrijven : “Face à l’irruption d’un affect, qui échappe au conditions qui le rendraient pensable comme à celles qui le rendraient fantasmables, confrontée à une mise hors circuit des processes primaires et secondaires, la psyché ne peut éviter sa propre néantisation, j’entends la perte de tout “attribut d’existant”, qu’en hallucinant, non pas un objet mais une perception sensorielle” : elle hallucinera l’object complémentaire d’une zone érogene, plus précisément un “tenant-lieu d’object” qui n’existe que par son seul pouvoir d’excitabilité. Er is dus een confrontatie met een affect dat de primaire en secundaire processen buiten spel zet, waarbij de hallucinatie van de zintuiglijke waarneming het laatste teken is van een representatie van het subject.

Ibidem, p. 399

[37] Waarbij ik vermoed dat regressie hier inderdaad een topische regressie is.

[38] Péran, Réné. Penser l’origine, penser le désir. In : Nouvelles Perspectives en psychanalyse à partir de l’oeuvre de Piera Aulagnier. Paris, Editions in Press, 2018, p. 58.

[39] Stephanatos, Gerassismos, Au commencement était l’action du pictogramme. Ibidem, p. 50.

[40] Cardinal, Marie Het moet eruit! Amsterdam, Rainbow Pocketboeken, 1975, p. 149 e.v. In de oorspronkelijke tekst beschrijft ze het als volgt : “De l’oeil gauche je vois la personne en face de moi, le décor avec les moindre détails et de l’oeil droit je vois, avec autant de précision, un tuyau qui vient s’adapter à mon orbite, doucement. Navraag bij iemand die véél beter Frans spreekt dan ik leert dat de vertaling niet zo correct is : ’s adapter is echt op iets schuiven, het beeld dat het oproept kan omschreven worden als een kijker (een halve verrekijker) die op dat oog schuift. Met dank aan Hilde Warreyn voor het advies. Voor wie de originele Franse tekst wil nalezen : Cardinal, Marie. Les mots pour le dire. Paris, Librairie Générale Francaise, 2018, p. 145.

[41] En décodant l’hallucination j’avais cru me mettre au monde, j’avais cru naître. Maintenant il me semble qu’en crevant l’oeil au bout du tuyau je m’étais fait avorter de moi-même. Cet oeil, ce n’était pas seulement celui de ma mère, de Dieu, de la societé, c’était le mien aussi. Ce que j’avais détruit et à ma place il y avait le zéro, ce commencement et cete fin, ce point d’où tout bascule dans le plus ou le moins, la zone de la vie morte et de la mort vivante.

Cardinal, Marie Het moet eruit! Amsterdam, Rainbow Pocketboeken, 1975, p. 168.

Cardinal, Marie. Les mots pour le dire. Paris, Librairie Générale Francaise, 2018, p. 161.

[42] https://gelezengedachtgeschreven.jouwweb.be/blog/526276_reflecties-over-le-moi-peau-van-anzieu, 4

[43] Laurent, P. Pictogramme, identifications intra-corporelles et Moi-corps. In : Nouvelles Perspectives en psychanalyse à partir de l’oeuvre de Piera Aulagnier. Paris, Editions in Press, 2018, p. 134.

[44] Dayan, M., Préface, in : Aulagnier, P. Un interprète en quête de sens. Paris, Editions Payot, 1991, p. 25.

[45] Mais les effets sur le Je, ou si vour préférez sur le sujet, de cette activité dont les productions sont à differencier de celles du processes primaire (les fantasmes) qui, elles, pourront être partiellement mises au jour par travail analytique, constitueront ce “fond réprésentatif” qui, hors du champ de la psychopathologie, se manifestera par ces sentiments insaissisables que le langue traduit par des métaphores fort éclairantes (“se sentir bien dans la peau”, “sentir son corps en morceaux”, “avoir la tête qui éclate”). Dans le registre de la psychose ce fond réprésentatif pourra, par moments, occuper l’avant de la scène ; non pas que le pictogramme comme tel devienne figurable pour et par le Je, mais ce dernier sera confronté à la tentative extrême, et aux limites deu possible, de se rendre sensé des éprouvés qui trouvent leur source dans la réprésentation d’un monde qui n’est plus que le reflet d’un corps s’auto-avalant, s’automutilant, s’autorejetant. Ces moment sont rarement absents du vécu du Je et du psychotique : ils peuvent soustendre ces actes que nous définissons d’acting-out, qui signent ces moment pendant lesquels la mise hors-circuit de l’activité du primaire et secundaire renvoi du monde une réprésentation proche de l’originaire. Ibidem, p. 409.

[46] Leiser, Eckart. Das Schweigen der Seele, das Sprechen des Körpers. Psychosozial Verlag, Giessen, 2007, p. 139.

[47] Dejours, C. Le corps, d’abord. Paris, Payot, 2018

 

'

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Maak jouw eigen website met JouwWeb