MatteBlanco of het freudiaanse onbewuste als het mathematische oneindige

Gepubliceerd op 7 september 2020 om 14:11

Hilde Descamps

 

Flash forward to 2007 and I have done nothing about finding my past. Is isn’t my “past”, is it ? I have written over it. I have recorded on top of it. I have repainted it. Life is layers, fluid, unfixed, fragments, I never could write a story with a beginning, a middle and an end in the usual way because it felt untrue to me. That is why I write as I do and how I write as I do. It isn’t a method, it’s me.

Why be happy when you could be normal ? Jeanette Winterson[1]

Vooreerst: ik heb geworsteld met deze theorie. Niet omdat ze moeilijk begrijpen was - er zit een stevige portie wiskunde in, maar dat viel al bij al nog mee. Ik heb vooral geworsteld met de vraag wat ik eraan had, wat ik ervan kon overnemen, waar ik problemen mee had en bij het voor mezelf formuleren waarom ik er problemen mee had.  Het grote voordeel van MatteBlanco's redenering is het feit dat hij erin slaagt om een structurele theorie, gebaseerd op de mathematica, te combineren met een kleiniaans georiënteerde psychoanalytische theorie. Het grote nadeel van zijn theorie is dat hij  zich zeer sterk concentreert op de mechanismen van projectie en introjectie. Maar zeker zijn algemene uitwerking over de logica van het onbewuste leek mij iets te kunnen bijdragen aan onze zoektocht naar een structurele basis om het werk van onder meer Joyce McDougall, die toch ook sterk steunt op de kleiniaanse psychoanalyse, te begrijpen.

 

[1] Winterson, J. Why be happy when you could be normal ? London, Vintage Books, 2012, p.156

 

1. Twee soorten logica

 

    MattteBlanco vertrekt van de kenmerken van het onbewuste zoals door Freud beschreven, en legt die tegenover de kenmerken van de klassieke logica zoals wij die ogenschijnlijk elke dag gebruiken. Hij stelt er wel bij dat een zuivere logica in feite nauwelijks voorkomt. Aan de hand van enkele tekstfragmenten hoop ik de verschillen tussen die twee soorten logica  te kunnen illustreren. Het eerste fragment is een tekst die als basis kan dienen om de klassieke logica te illustreren, de volgende fragmenten dienen als basis voor het opsporen van afwijkingen van de klassieke logica.

     

    Fragment 1 (uit Sprakeloos[1])

    Moeder Lanoye heeft een ruzie met haar puberzoon, en wil hem zover krijgen dat hij haar zijn verontschuldigingen aanbiedt. Om dat te bekomen ensceneert ze een zeer theatrale scène, liggend op de sofa, met het voorwendsel dat de opwinding gevaar brengt voor een hartstilstand.

    Om de sofa staan drie zonen, een dochter, een vader. De jongste, mijn zuster, is 12. Zij is de enige die echt in tranen lijkt te gaan uitbarsten. Bij de anderen overheerst gêne (haar oudste twee), hoofdschuddende machteloosheid (haar man) en regelrechte puberhaat (haar Lastigste). Hij alleen zit op zijn knieën, naast de sofa, aan haar zijde. De tranen die hij verbijt zijn er van woede. Zijn zestienjarige vuisten zijn gebald. "Komaan jongen", zegt de vader, gemoedelijk maar dwingend. "Zeg dat het je spijt".

    Laat ons de kenmerken van de klassieke logica aftoetsen via enkele personages uit deze scène :

     

    1.  

      • Het principe van gelijkheid : A = A
        In het klassieke redeneren kan dit enkel wanneer twee of meer dingen alle eigenschappen gemeenschappelijk hebben. Nu heb ik lange tijd gezocht naar een voorbeeld om dit te illustreren, om tot het besluit te moeten komen dat dit in onze dagelijkse leefwereld naar mijn mening nagenoeg onmogelijk is. De gebalde linkervuist versus de gebalde rechtervuist van de Lastigste ? De oudste twee broers, ook al worden ze in één adem genoemd ? Zelfs bij voorwerpen die in reeks worden geproduceerd zijn er altijd nog wel (soms minimale) verschillen. In het onbewuste daartegen kan een vinger zonder problemen gelijkgesteld worden aan een penis (cf. De Wolvenman[2]) , of kan de ene broer de andere vervangen – zoals we in een later fragment zullen zien.

       

      • Het principe van de incomptabiliteit : A kan niet verschillend maar ook gelijk zijn aan B.
        Als A : “De Lastigste heeft niet dezelfde haarkleur als Tom Lannoye
        En B : “De Lastigste heeft dezelfde haarkleur als Tom Lannoye
        Dan is A ≠ B en A = B niet tegelijk mogelijk.

       

      • Het principe van onttrekking : als een deel wordt onttrokken aan een geheel, is het resultaat kleiner dan het geheel.
        Als : “Van de 5 kinderen was er slechts 1 meisje”, dan moet 1 noodzakelijk kleiner zijn dan 5.

     

    Fragment 2 (uit : De waanzinnige waakdroom. Over beleving van de tijd in een psychose [3])

    De tijd in de waakdroom van de waanzin is net zoals die in de slaapdroom: geen waanzinnige verbaast zich wanneer mensen van vorm, gedaante en karakter veranderen. Integendeel, dat gebeurt in de waakdroom voortdurend. Worm wordt ekster, ekster wordt poes, poes wordt konijn, konijn wordt worm. Doden en levenden zijn even reële aanwezigheden; geen regelmaat houdt nog stand; als de zwaartekracht opeens zou omdraaien en alles omhoog zou zweven, dan zou de waanzinnige zich daar evenveel over verbazen als over het wit van sneeuw. In zowel slaap- als waakdroom zijn gedachten, waarneming, gevoel en beeld samengebald in een lucide, onontkoombare eenheid: waarnemen is denken is voelen is herinneren is verbeelden.

     (…)

    Stilstand van de tijd! Alle tijden samengebald in het heden, dat lezen we in religieuze geschriften en in psychotische autobiografieën. Fiona Jong schrijft: "In mijn psychose leef ik in twee werelden. De echte wereld en een onechte wereld. Het is erg zwaar, want ik zit meer in de onechte wereld en daarin staat alles stil. De tijd lijkt er stil te staan. De dagen van de week dan ook stil. Ik weet niet eens meer wat voor een dag het is of hoe laat het is."

    De eeuwigheid is als een ruimteloos en tijdloos punt. De Griekse neoplatoonse filosoof Plotinus plaatst de waanzinnig-goddelijke eeuwigheid van het punt tegenover de normale-mensentijd van de tijdslijn: "Het is alsof een lijn die ogenschijnlijk de oneindigheid inloopt, eigenlijk van een punt afhangt en eromheen beweegt. De punt wordt gereflecteerd in de lijn, maar die ook beweegt, terwijl het punt zelf niet beweegt, maar omcirkeld wordt door de lijn". Als je op de gewone mensentijdslijn zit, dan overzie je maar een beperkt interval. De waanzinnige ziet en weet alles door zijn alziend oog. Hij heeft de tijdslijn opgerold en ineengevouwen tot een punt waarin alles samenkomt.

     

    Kusters beschrijft hoe er een soort van tijdloosheid aanwezig is in de psychotische beleving : verleden of heden, alles valt samen. Er is geen chronologische ordening, er is niet de relatie met de tijd zoals we die kennen in de klassieke logica, waarbij het ene moment voor het andere komt en het volgende moment erop volgt.

    We lezen over mensen die veranderen van gedaante, doden en levenden die even reëel aanwezig zijn, en toch lijkt dit de werkelijkheid te zijn.

    Doden of levenden, vallen of omhoog zweven, er is blijkbaar geen tegenstelling daartussen, geen verbazing ook, de psychische wereld en de echte wereld bestaan gewoon naast elkaar, alles wordt aangenomen zoals het komt.

     

    Fragment 3 (uit : Over de droom[4])

    De patient, een overheidsambtenaar die leed onder ontelbare scrupules, dezelfde patient van wie ik de dwanghandeling met de tak in het park van Schonbrunn verteld heb, wekte mijn verwondering doordat hij me voor zijn bezoeken op het spreekuur altijd schone en gladde papieren guldens overhandigde. (Wij hadden destijds in Oostenrijk nog geen zilvergeld.) Toen ik eens opmerkte dat men de ambtenaar toch meteen herkent aan de spiksplinternieuwe guldens die hij uit de staatskas betrekt, corrigeerde hij mij: de guldens waren geenszins nieuw, maar bij hem thuis gestreken (geperst). Hij maakte er een gewetenszaak van iemand geen vuil papiergeld in handen te geven; daaraan kleefden zeer gevaarlijke bacteriën, die de ontvanger konden schaden. Mij begon het toen al enigszins te dagen dat er een verband tussen de neurosen en het seksuele leven bestaat, en zo waagde ik het de patiënt bij een andere gelegenheid te vragen wat zijn praktijk op dit punt was. “O, alles in orde”, zei hij luchtigjes, “ik kom niet te kort. Ik speel in veel goede burgerfamilies de rol van lieve oude oom, en daar maak ik gebruik van om af en toe een jong meisje uit te nodigen voor een tochtje naar buiten. Ik regel het dan zo, dat wij de trein missen en op het land moeten overnachten. Ik neem dan altijd twee kamers, ik ben heel royaal; maar wanneer het meisje in bed ligt, kom ik bij haar en masturbeer haar met mijn vingers.” “Maar bent u dan niet bang haar schade te berokkenen, als u met uw vuile hand in haar genitaliën wroet?”  Bij die vraag stoof hij echter op: “Schade? Waarom zou het haar schade berokkenen? Het heeft nog geen enkele geschaad, en ze vonden het allemaal goed. Sommige meisjes zijn intussen al getrouwd en het heeft ze niet geschaad.” Hij nam me mijn kritische vraag zeer kwalijk en is nooit teruggekomen. Ik kon het contrast tussen zijn scrupules bij de papieren guldens en zijn lompheid bij het misbruiken van de hem toevertrouwde meisjes alleen verklaren door aan te nemen dat het affect van het zelfverwijt was verschoven. De tendens van deze verschuiving was duidelijk genoeg; als hij het verwijt daar liet waar het thuishoorde, moest hij een seksuele bevrediging opgeven waartoe hij waarschijnlijk door sterke infantiele determinanten werd gedrongen. Hij boekte door de verschuiving dus een aanzienlijke ziektewinst.

     

     

    Freud definieert de verschuiving als een affect dat een verkeerde oorzaak wordt gekoppeld, zoals in dit voorbeeld : de man maakt zich grote zorgen over het overdragen van gevaarlijke bacteriën, koppelt dit aan betaling met vuile bankbiljetten, terwijl de zorg eigenlijk te maken heeft met zijn seksuele praktijken.  Echter, als hij dat voor zichzelf zou erkennen zou hij zijn seksuele bevrediging moeten opgeven ; vandaar het compromis via zijn symptoom.  

     

     

    Fragment 4 (uit : Psychopathologie van het dagelijkse leven[5])

    ‘Men zal zich nog wel de manier herinneren waarop de voorzitter van het Oostenrijkse Huis van Afgevaardigden enige tijd geleden de zitting opende : “Hoogaanzienlijk huis ! Ik constateer de aanwezigheid van zo- en zoveel heren en verklaar derhalve de vergadering voor gesloten !” Pas de algemene vrolijkheid maakte hem attent op zijn fout en hij verbeterde hem. In dit geval luidt de verklaring vermoedelijk dat de voorzitter wenste dat hij al in de gelegenheid was de vergadering, waarvan niet veel goeds viel te verwachten, te sluiten, maar — een frequent verschijnsel — de bijgedachte dreef op zijn minst gedeeltelijk haar wil door en het resultaat was “gesloten” in plaats van “geopend”, dus het tegendeel van wat de kamervoorzitter bedoelde.

     

     

    In dit fragment worden twee zinnen tot één zin verdicht : het was de bedoeling dat de vergadering voor geopend werd verklaard, maar de voorzitter verklaarde ze voor gesloten.

     

     

    Samenvattend

    Daar waar we aan de hand van het eerste fragment de kenmerken van de klassieke logica konden beschrijven, vinden we in fragment 2, 3 en 4 enkele kenmerken van de onbewuste logica terug zoals Freud ze definieerde[6] :

    • De processen van het systeem-onbewuste zijn tijdloos : ze zijn niet chronologisch geordend, veranderen niet doorheen de tijd, onderhouden geen relatie met de tijd.
    • De processen in het systeem-onbewuste houden geen rekening met de realiteit, ze zijn onderworpen aan het lustprincipe en hun lot wordt bepaald door het al dan niet bekomen van lust en de regulering daarvan. Freud herformuleert dit wat verder als vervanging van de externe realiteit door de psychische realiteit.
    • Het systeem-onbewuste kent geen negatie, geen twijfel, geen graden van zekerheid, er zijn enkel min of meer bezette inhouden – lees : driftrepresentanten, wensimpulsen. Samengevat : een afwezigheid van tegenstrijdigheden.
    • Er is het proces van verschuiving : één voorstelling kan het volle quantum van haar bezetting afstaan aan een andere voorstelling.
    • Er is het proces van verdichting : de totale (energetische) bezetting van verscheidene andere voorstellingen kan worden opgenomen in één voorstelling.

    Op basis van deze tegenstelling poneert MatteBlanco twee verschillende soorten logica, waarbij de logica van het onbewuste vooral gekenmerkt wordt doordat ze de klassieke asymmetrische logica geweld aandoet. Het gaat dus niet om twee verschillende logische systemen met elk hun eigen regels, het gaat om een klassiek logisch systeem in tegenstelling tot een ander systeem dat die regels niet volgt. Vervolgens zal hij gaan uitwerken hoe dit gebeurt.

     

    [1] Lanoye, T. Sprakeloos. Amsterdam, Prometheus, 2009, p. 152.

    [2] Freud, S. Werken VI (Over fausse reconnaissance (“deja raconte”) tijdens de psychoanalytische arbeid). Amsterdam, Boom, 2006, p. 291-292.

    [3] Kusters, W. De waanzinnige waakdroom. Over beleving van de tijd in een psychose. In : Boon, F. en Pantjes, W. Verbeelding, geestelijke verzorging en psychiatrie. Delft, Eburon, 2008, p. 11-13.

    [4] Freud, S. Werken V (Opmerkingen over een geval van dwangneurose [de “rattenman”]). Amsterdam, Boom, 2006, p. 44-45.

    [5] Freud, S. Werken III (Psychopathologie van het dagelijkse leven). Amsterdam, Boom, 2006, p. 114.

    [6] Freud, S. Werken VII (Het onbewuste). Amsterdam, Boom, 2006 p. 85-86

     

     

    2. Het principe van symmetrisering

      Freud zou het onbewuste vooral beschrijven als een dynamische psyche met impulsen en verlangens en wensen die met elkaar in conflict komen. MatteBlanco zal daarentegen de psyche zien als een apparaat dat niet alleen dynamisch is maar ook een apparaat dat discrimineert en classificeert. Mathematisch gezien vormt de psyche verzamelingen, wat volgens hem moet gebeuren vooraleer er zich herkenning kan voordoen.

      MatteBlanco zal de onbewuste logica herdefiniëren als gekenmerkt door het principe van symmetrisering. In zijn denken werkt de gewone logische denkactiviteit altijd met combinaties van triades: de psyche creëert ten opzichte van zichzelf voorstellingen over iets, iets anders, en de relatie daartussen.[1] Daarbij is het meestal niet mogelijk om de relatie om te keren.

       

      Voorbeelden:

      Peter (iets) is de broer (relatie) van Jan (iets anders). Dit kan evengoed worden: Jan is de broer van Peter, zonder een inbreuk op de logica.

      “Jan geeft een hand aan Piet” kan op dezelfde manier worden omgekeerd : Piet geeft een hand aan Jan.

      In beide gevallen kunnen de twee componenten van de relatie worden omgekeerd, zonder enig logisch probleem. In de volgende zinnen gaat dat niet meer op :

      Peter is de broer van Els.             Niet : Els is de broer van Peter.

      Peter is kleiner dan Jan.               Niet : Jan is kleiner dan Peter.

      Peter is jonger dan Jan.                               Niet : Jan is jonger dan Peter.

      De man bijt de hond.                    Niet : De hond bijt de man.

       

      We zien dus dat deze symmetrische relatie in de klassieke logica soms mogelijk is, maar meestal niet. MatteBlanco stelt dat de onbewuste logica in veel grotere mate gebruik maakt van symmetrie.

      We spraken bij het eerste fragment al over een pink die kon worden gelijkgesteld met een penis. Een ander gekend voorbeeld vinden we in Freud’s uitwerking over het geval Schreber, wanneer hij spreekt over de homoseksuele wensfantasie bij de paranoia. Hij beschrijft de opeenvolging :

      Ik heb hem lief → ik heb hem niet lief, ik haat hem immers → na projectie : hij haat mij.[2]

      Een ander voorbeeld :

      Iemand droomt dat hij op schoolreis gaat ; hij kijkt door het venster en ziet zijn moeder huilen omdat ze niet wil dat hij op schoolreis gaat. Hij gaat ernaartoe, troost haar en beslist niet mee te gaan op schoolreis. In de associaties wordt duidelijk dat de man als kleine jongen niet graag op schoolreis ging, huilde omdat hij van huis wegmoest, en door zijn moeder werd getroost.
      Dus : Moeder troost zoontje wordt : Zoontje troost moeder.

       

      Als het principe van symmetrie veel ruimer kan worden toegepast, betekent dit dat het nog moeilijk kan gecombineerd worden met de concepten van tijd, ruimte en beweging, net omdat het principe van symmetrie incompatibel is met een zogenaamd concept van totale orde. Als x voorafgaat aan y, en die bewering wordt omgekeerd, dan verdwijnt de volgorde van tijd. Als een punt x in de ruimte voorafgaat aan een punt y, en dat kan worden omgekeerd, dan verdwijnt ook de ruimte, want ruimte vereist een opeenvolging van punten. Als ruimte en tijd verdwijnen, dan verdwijnt ook de beweging, want die is een verschuiving die zich voordoet in de tijd. En zo verdwijnt in een radicale symmetrische logica ook de gewaarwording van een proces.

      Misschien klinkt dit als intellectuele spielerei, maar ik veronderstel dat dit klinisch zeer relevant kan zijn. Immers, het is niet zo erg als de ervaring van tijd wegvalt in een droom ; het kan wel een nachtmerrie worden wanneer het tijdsgevoel ook wegvalt in wakkere toestand ; dat hoorden we al in het fragment van Wouter Kusters. Luister naar Elyn Saks :

      De tijd stond stil. Tegen middernacht was ik ervan overtuigd dat het nooit meer dag zou worden. Doodsgedachten zwermden rond me heen. Ik besefte op dat moment dat ze de afgelopen zomer waren begonnen, als een beekje waar ik vervolgens doorheen was gaan waden. Sindsdien was de waterspiegel onmerkbaar gestegen. Het was diep geworden en snel gaan stromen en nu kon ik mijn hoofd bijna niet meer boven water houden. [3]

      Het is me ook in de praktijk al heel dikwijls opgevallen dat mensen die overspoeld worden door emoties – en niet noodzakelijk in de kliniek van de psychose – nauwelijks nog houvast hebben aan de gedachte dat die ervaring van overspoeld worden ook weer zal voorbijgaan. Soms lijkt men daar zo diep in verzonken te zitten dat het nauwelijks nog mogelijk is om aan een daarvoor of daarna te denken.

       

      [1] Wanneer we dit vergelijken met Aulagnier, merken we een fundamenteel verschil que perspectief : Aulagnier beklemtoont dat bij elke creatie van een representatie ook een creatie van de creërende instantie mee wordt gecreëerd, wat in dit geval het Ik als instantie van het secundaire zou zijn. MatteBlanco lijkt dit als verondersteld aanwezig te beschouwen.

      [2] Freud, S. Werken V (Psychoanalytische opmerkingen over een autobiografisch geschreven geval van paranoia) Amsterdam, Boom, 2006, p. 392.

      [3] Saks, E. De geschiedenis van mijn gekte. Amsterdam, Uitgeverij Luitingh-Sijthoff, 2007, p. 72.

       

      3. Verschuiving en verdichting

        Vanuit eenzelfde logica zal MatteBlanco  ook de mechanismen van verdichting en verschuiving gaan bekijken. Het heeft me nogal wat moeite gekost om te begrijpen hoe hij dat zag, tot ik besefte dat ik het blijkbaar gewend ben om associaties te bekijken in functie van wat gelijk blijft, een woord dat terugkomt, een beeld dat lijkt op een ander beeld omwille van een gemeenschappelijk kenmerk - dus van wat al gelijk(luidend) is, alsof je in een vloeiende schaatsbeweging van de ene voorstelling naar de andere gaat. Voor zover ik het heb begrepen, bekijkt MatteBlanco de associaties in functie van verschillen die wegvallen.[1]

        Enkele voorbeelden van dromen om dit toe te lichten.

        Een vaag beeld van Marijke, een jong meisje, dat in het water springt en naar de overkant wil zwemmen.

        Associaties :

        • Marijke is een jong naïef meisje dat zich heel veel zorgen maakte over haar (seksuele) relatie.
        • Marijke is een ander jong, ook wat naïef meisje dat nog nooit een vriend had gehad. Ze houdt van zwemmen.
        • Marijke is ook nog een jonge sportieve vrouw die onlangs een baby heeft gekregen.

        We zien hier een verdichting via de naam Marijke, die verwijst naar drie meisjes met dezelfde naam. Onderliggende gedachte is dat ze heel naïef is om seksuele betrekkingen te willen en mogelijk zwanger te raken. Als we dit op beeldniveau bekijken, zien we dat kenmerken van de drie Marijkes (meisje, jong, sportief, zwemmen) versmelten in één beeld van een jonge vrouw die in het water springt.

        Een vrouw gaat samen met haar schoonbroer naar huis ; haar schoonbroer is ziek en moet gaan slapen.

        Associaties :

        De schoonbroer is effectief ernstig, misschien dodelijk ziek. Hij werkt in dezelfde zaak als de vader van de droomster. Het samen naar huis gaan om te gaan slapen suggereert een seksueel verlangen ten opzichte van de vader, waarmee de schoonbroer wordt geassocieerd ; maar er is ook een doodswens ten opzichte van de vader.

         We zien hier opnieuw een associatie tussen twee personen, maar dit keer is er een verschuiving van de ene persoon naar de ander, waarbij de verschillen tussen die twee personen worden genegeerd. 

         

        [1] Freud beschreef het als volgt : “Een bepaalde gelijkenis tussen de zakelijke inhouden of de woordvoorstellingen van twee elementen van het onbewuste materiaal wordt hier als aanleiding gebruikt om een derde iets, een meng- of compromisvoorstelling te creëren, die in de droominhoud de beide componenten vervangt en die vanwege deze oorsprong heel vaak met tegenstrijdige afzonderlijke taken is belast.” (Psychopathologie van het dagelijkse leven,  p. 85) Daarbij zien we dat Freud voorbeelden geeft van verdichtingen en verschuivingen via de klasse of via de woorden zelf – zoals in het geval van het vergeten van de naam Signorelli, waar we in de verschuiving naar andere schilders zowel de verschuiving via de klasse van schilders (Signorelli → Boltraffio en Boticelli)  als via de klank (Boltraffio → Boticelli) terugvinden

        Freud, S. Werken III (Psychopathologie van het dagelijks leven). Amsterdam, Boom, 2006, pp. 65-68.  

         

        4. De fundamentele antinomie

         

        De symmetrisering gaat dus over het wegvallen van een aantal categorieën die verantwoordelijk zijn voor verschillen, voor het onderscheid tussen een aantal zaken. MatteBlanco stelt dat beide soorten logica praktisch voortdurend aanwezig zijn in ons denken en zijn – vandaar dat hij spreekt over de fundamentele antinomie, het tegelijkertijd voorkomen van zaken die niet tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn. Naar mijn mening zou het teveel vergen om de redenering waarin MatteBlanco dit in detail bestudeert, hier weer te geven. Daarom heb ik ervoor gekozen om dit uit te werken aan de hand van een voorbeeld van Freud, over een verspreking. [1]

         

        Fragment 5 (Uit : Psychopathologie van het dagelijkse leven)

        Dr. L. Jekels (1913a) deelt mee: ‘Op 11 december word ik door een bevriende dame in het Pools ietwat uitdagend en overmoedig toegesproken met de woorden: “Waarom heb ik vandaag gezegd dat ik twaalf vingers heb ?” — Zij reproduceert nu op mijn verzoek het tafereel waarbij deze opmerking haar is ontvallen. Zij had zich gereedgemaakt om met haar dochter uit te gaan en een bezoek af te leggen; haar dochter, een geval dat van een dementia praecox aan het herstellen was, had zij aangespoord een andere blouse aan te trekken, wat deze in de aangrenzende kamer deed. Toen de dochter weer binnenkwam, zag ze dat haar moeder bezig was haar nagels schoon te maken; en toen ontspon zich het volgende gesprek:

        Dochter : “Kijk nou, ik ben al klaar en jij nog niet !”

        Moeder : “Maar jij hebt ook maar één blouse en ik twaalf nagels.”

        Dochter : “Hè ?”

        Moeder (ongeduldig): “Nou, nogal wiedes, ik heb toch twaalf vingers.”

        Op de vraag van een collega, die ook naar dit verhaal luistert, wat haar bij het woord twaalf invalt, antwoordt de moeder al even prompt als beslist: “ Twaalf is voor mij geen datum (van betekenis).” Bij vinger wordt na een lichte aarzeling de associatie geleverd: “In de familie van mijn man kwamen zes vingers aan de voeten voor (het Pools kent geen apart woord voor tenen). Toen onze kinderen ter wereld kwamen, werd direct onderzocht of zij geen zes vingers hadden.” Om redenen die niet met de zaak te maken hebben, werd de analyse op deze avond niet voortgezet.

        De volgende morgen, 12 december, zoekt de dame mij op en vertelt me zichtbaar opgewonden: “Stelt u zich eens voor wat mij nu is overkomen; sinds een jaar of twintig feliciteer ik de bejaarde oom van mijn man met zijn verjaardag, die vandaag valt, en schrijf hem altijd op de elfde een brief; en dit jaar ben ik het vergeten en heb zojuist een telegram moeten sturen.” Ik herinner mezelf en de dame aan de beslistheid waarmee zij de vorige avond de vraag van mijn collega naar het getal twaalf, dat toch eigenlijk heel geschikt was geweest om haar aan die verjaardag te herinneren, afdeed met de opmerking dat de twaalfde voor haar een datum zonder betekenis was. Nu bekent zij dat deze oom van haar man een erfoom is, op wiens nalatenschap ze eigenlijk altijd heeft gerekend, en wel speciaal in haar benarde financiële situatie van dit moment. Zo had zij dadelijk aan hem (ofwel aan zijn dood) moeten denken toen een vrouwelijke kennis haar een paar dagen geleden uit de kaarten had voorspeld dat zij veel geld zou krijgen. Meteen ging de gedachte door haar heen dat haar oom de enige was van wie voor haar of haar kinderen geld te verwachten viel; ook herinnerde ze zich tijdens deze scène onmiddellijk dat de vrouw van deze oom al had beloofd de kinderen van onze informante in haar testament te bedenken; nu is zij echter zonder testament gestorven; misschien heeft ze haar man de opdracht gegeven om dat te doen.

        De doodswens tegen de oom moet blijkbaar zo intensief zijn geweest dat zij tegen de dame die haar de toekomst voorspelde heeft kunnen zeggen: “U verleidt de mensen ertoe anderen te vermoorden.” Gedurende de vier of vijf dagen tussen de voorspelling en de verjaardag van de oom zocht zij voortdurend in de kranten die in de woonplaats van de oom verschenen naar de annonce van zijn overlijden. Gegeven een zo intens verlangen naar zijn dood is het dus geen wonder dat het feit en de datum van zijn eerdaags te vieren verjaardag dermate sterk werden onderdrukt dat niet alleen een gewoonlijk sinds jaar en dag ten uitvoer gebracht voornemen werd vergeten, maar dat de verjaardag bovendien niet eens door de vraag van mijn collega bewust was gemaakt.

        In de vergissing “twaalf vingers” heeft de onderdrukte twaalf zich doen gelden en de lapsus mede bepaald. Ik zeg mede bepaald, want de opvallende associatie met “vingers” doet ons nog andere motiveringen vermoeden; ze verklaart ons ook waarom het cijfer 12 juist die zo onschuldige zinswending van de tien vingers heeft vervalst. De inval luidde: “In de familie van mijn man kwamen zes vingers aan de voeten voor.” Zes tenen zijn het kenmerk van een zekere abnormaliteit, dus zes vingers betekenen één abnormaal kind, en twaalf vingers twee abnormale kinderen. En in dit geval ging dat inderdaad op. De op zeer jonge leeftijd gehuwde vrouw bezat als enige erfenis van haar man, die altijd voor een excentriek, abnormaal mens was doorgegaan en na een kort huwelijk zelfmoord pleegde, twee kinderen, die door artsen herhaalde malen als zwaar erfelijk belast van vaders kant en als abnormaal werden bestempeld. De oudste dochter is na een zware catatone aanval sinds kort weer thuis; kort daarna liep ook de jongste dochter, die in de puberteit is, een ernstige neurose op. Dat de abnormaliteit van de kinderen hier gecombineerd wordt met de doodswens tegen de oom en zich verdicht met dit element, dat veel sterker onderdrukt is en een veel grotere psychische valentie bezit, is voor ons aanleiding om te veronderstellen dat de tweede determinant van deze verspreking de doodswens tegen de abnormale kinderen is.

        Maar de overheersende betekenis van het cijfer 12 als doodswens blijkt al uit het feit dat in de voorstelling van onze zegsvrouw de verjaardag van de oom nauw geassocieerd was met de gedachte aan zijn dood. Want haar man heeft zich op de dertiende van het leven beroofd, dus één dag na de verjaardag van precies dezelfde oom wiens vrouw tegen de jonge weduwe had gezegd: “Gisteren feliciteerde hij ons nog zo hartelijk en beminnelijk — en vandaag … !”

        Verder wil ik hier nog aan toevoegen dat de dame ook genoeg reële motieven had om de kinderen dood te wensen, van wie zij geen enkele vreugde ondervond, maar alleen verdriet en ernstige beperkingen in haar vrijheid van handelen had te verduren, terwijl zij te hunnen behoeve van elk liefdesgeluk had afgezien. Ook deze keer deed zij haar uiterste best elke aanleiding te vermijden die haar dochter, die zij op haar visites meenam, zou kunnen ontstemmen; en men kan zich voorstellen hoeveel geduld en zelfverloochening tegenover een geval van dementia praecox dan vereist is, en hoeveel opwellingen van woede onderdrukt moeten worden.

        Bijgevolg zou de betekenis van de lapsus luiden: “De oom moet sterven, deze abnormale kinderen moeten sterven (om zo te zeggen deze hele abnormale familie), en ik moet hun geld hebben.”

        Deze lapsus vertoont naar mijn oordeel verschillende kenmerken van een ongewone structuur, en wel:

        a de aanwezigheid van twee determinanten, die tot één element zijn verdicht;

        b de aanwezigheid van de twee determinanten wordt weerspiegeld in de verdubbeling van de verspreking (twaalf nagels, twaalf vingers) ;

        c het is opvallend dat de ene betekenis van het cijfer 12, namelijk de twaalf vingers die de abnormaliteit van de kinderen uitdrukken, een indirecte uitbeelding representeert; de psychische abnormaliteit wordt hier uitgebeeld door de fysieke, het bovenste door het onderste.’

         

        Altijd heerlijk hoe Freud een lapsus tot in detail uitwerkt. We krijgen dus een “klassiek-logisch” gesprek, waar plots iets doorschemert wat ingaat tegen die logica : de vrouw beweert dat ze 12 vingers heeft.

        Associaties op 12 verwijzen enerzijds naar (g)een datum, en anderzijds naar “abnormaal zijn”. En zo komen impulsen aan het licht die ingaan tegen wat in het bewuste discours wordt verteld – de zorg en het attent zijn voor de oom, het zorg dragen voor de kinderen versus een doodswens tegenover de oom en de kinderen, en de bezorgdheid over de erfenis.

        Waar vinden we dan de symmetrisering ? Freud merkt het in feite zelf al op, maar dan in andere bewoordingen.

        Mensen met 12 vingers behoren tot de klasse van de “abnormale mensen”. MatteBlanco zou dit al kunnen herformuleren in de logica van de mathematische verzamelingenleer : de verzameling van mensen met 6 tenen wordt gelijkgesteld aan de verzameling van abnormale mensen, waarvan ik veronderstel dat die groter zal zijn. Een deelverzameling wordt gelijkgesteld aan de gehele verzameling.[2] Plastisch kunnen we dat voorstellen zoals op de eerste figuur, hieronder weergegeven. 

        Op een gelijkaardige manier wordt de klasse van mensen met een fysieke abnormaliteit gelijkgesteld met de klasse van mensen met een psychische abnormaliteit ; samen vormen ze een grote klasse van “abnormale mensen” - cf. tweede figuur.

        De vingers worden – blijkbaar in het Pools ook in de taal – gelijkgesteld aan de tenen. Freud zegt daarvan dat het eigenaardig is dat het bovenste (de vingers) wordt uitgedrukt door het onderste
        (de tenen). We zouden hier al een aanduiding kunnen vinden van het vervagen van een ruimtelijke ordening.

        De doodswens ten opzichte van de oom – die blijkbaar niet zo sterk verdrongen wordt, want hij wordt in het verhaal ook onder woorden gebracht – wordt gekoppeld aan de doodswens ten opzichte van de kinderen, die veel meer verdrongen is. We zien hier een gelijkstelling tussen oom en kinderen – enerzijds een koppeling van de klasse “oom” aan de klasse “kinderen” tot de klasse “gehele familie”. Tezelfdertijd verdwijnt ook het verschil tussen de generaties.

        Wat me hier wel van belang lijkt is het feit dat er inderdaad nog behoorlijk veel verhaal komt rond de doodswens ten opzichte van de oom, daar waar de doodswens ten opzichte van de kinderen slechts vermoed kan worden door het verschijnen van die doodswens ten opzichte van de oom en de vermelding van de abnormaliteit van de kinderen. Het lijkt alsof er rond die voorstelling van een doodswens naar de kinderen toe veel minder verhaal mogelijk is, alsof die voorstelling veel meer geïsoleerd is geraakt in het netwerk van betekenaars. 

        We zien dus inderdaad de twee soorten logica, die niet met elkaar verzoend geraken, maar op een of andere manier erin slagen om naast elkaar te bestaan en op verschillende manieren te gaan zoeken naar uitdrukking – wat overeenkomt met de uiteenzetting door Freud zelf : Toch zou het onjuist zijn te denken dat het Obw in rust blijft verkeren terwijl de totale psychische arbeid verricht wordt door het Vbw (…)  Het Obw is juist vitaal, tot ontwikkeling in staat. Samenvattend moet men zeggen  dat het Obw zich in de zogenaamde derivaten continueert, voor de inwerkingen  van het leven toegankelijk is, permanent het Vbw beïnlvoedt en zelfs op zijn beurt aan beïnvloeding van de kant van het Vbw bloot staat.[3]

        Het eigenaardige is dat MatteBlanco die gelijktijdige aanwezigheid van die twee soorten logica niet koppelt aan de primaire processen en de secundaire processen. Wanneer we echter de logica volgen dat de zaakvoorstellingen veel minder nuances toelaten dan de woordvoorstellingen, net omdat er geen koppeling is aan andere woorden die meer nuances toelaten, dan lijkt het mij logisch dat hoe groter de klassen worden, hoe meer men in de richting gaat van een vage ongenuanceerde voorstelling en dus in de richting van een zaakvoorstelling.

         

        [1] Freud, S. Psychopathologie van het dagelijkse leven. Meppel/Amsterdam, Boom, 1984, p. 131 e.v.

        [2] Dit is overigens het belangrijkste argument om het freudiaanse onbewuste in verband te brengen met het mathematische oneindige. Immers, bij mathematische oneindige verzamelingen vinden we volgens Matte Blanco ook de gelijkstelling van een deel en een geheel, wat in de klassieke verzamelingenleer niet kan. MatteBlanco illustreert dit aan de hand van de oneindige verzameling van even getallen, die evenveel elementen bevat als de oneindige verzameling van gehele getallen. Iets wat intuïtief verkeerd klinkt, maar met een oneindige verzameling blijkt dit te kunnen. Het fijne weet ik er niet van, mijn wiskundeknobbel reikt zover niet. MatteBlanco, Ignacio. Thinking, feeling, being, New York, Routledge, 1988. 

        [3] Freud, S. Werken VII (Het onbewuste). Amsterdam, Boom, 2006, p. 89

         

        5. De gelaagdheid in het psychische functioneren

         

        Op basis van die vermenging van de klassieke en de symmetrische logica komt MatteBlanco tot een gelaagdheid in het psychische functioneren, hij onderscheidt verschillende lagen waarin de verhouding tussen klassieke en symmetrische logica elkaar aflost. 

         

        • In de eerste laag vinden we de waarneming van afzonderlijke objecten, concreet, goed afgebakend, of abstracte noties, met gelijkenissen en verschillen. Iets minder bewust is de waarneming van de relaties tussen het concrete object en beschouwingen over andere objecten. Toegepast op ons voorbeeld zou het dan de laag zijn waar er effectief verschil bestaat tussen vingers en tenen, tussen oom en kind, tussen een fysieke en een psychische aandoening.

        • In de tweede laag komt er een symmetrisering die toch nog goed afgebakend is op het bewuste niveau. Het is de laag waarin min of meer bewuste emoties te onderscheiden zijn, in verband met onderscheiden elementen binnen een klasse. Emoties brengen voor MatteBlanco minstens gedeeltelijk symmetrisering met zich mee. Als iemand verliefd is op een vrouw, vindt hij haar de mooiste vrouw van de hele wereld, maar in deze laag van het psychisch functioneren weet hij ergens wel dat er nog andere vrouwen bestaan die misschien wel mooier zijn.

          Het doet me denken aan de tekst van een liedje van Hugo Raspoet (‘n Nieuwe lente, 'n nieuw geluid) :

        Ik had je beeld al uitgedacht, je haar los in de wind
        Je lippen als fluweel zo zacht, je huid die van een kind
        Je benen slank en lenig en je borsten klein en rond
        Je ogen donker als een meer boven je lieve mond

        Dat beeld is niet zo heel precies, maar 't komt er niet op aan
        Zoals ik jou gedacht had kon je eigenlijk niet bestaan
        Maar zoals je nu bij me bent, zo lief en zo reëel
        Zo heb ik er niet één gekend en ik ken er nogal veel.

         

        • In de derde laag worden nog wel verschillen tussen klassen behouden (met dus nog een grote mate van asymmetrisch denken), maar er is symmetrisering in die zin dat een deel van de klasse altijd als een geheel wordt genomen en omgekeerd. Als een individu deel uitmaakt van een klasse, wordt het hetzelfde voor de klasse waarvan sprake. MatteBlanco geeft het voorbeeld van verzameling van boze moeders : elke individuele moeder of een deel ervan (bijvoorbeeld de borst) wordt aangevoeld als boos en dus gevaarlijk. Omdat het verschil tussen deel en geheel wegvalt, krijgt het deel de intensiteit van het geheel. Door die symmetrisering ontstaat er ook een zekere mate van tijdloosheid  ; tijd is immers een verzameling ogenblikken met eigenschappen die voorafgaan en volgen, en die ogenblikken worden hier niet langer van elkaar onderscheiden – cf. fragment 2.

          Het lijkt me dicht te staan bij desidentificatie zoals Abram de Swaan dat beschrijft in Compartimenten van vernietiging[1] : een groep mensen van een bepaald ras of volk worden ontdaan van alle positieve kenmerken, zonder onderscheid naar persoon, waardoor ze op den duur als lid van de klasse worden aangevallen op basis van negatieve kenmerken die op alle leden van de groep worden geprojecteerd. Het evidente voorbeeld is uiteraard de propaganda die indertijd voorafging aan de Jodenvervolging. We zien in die beweging een wegvallen van individuele verschillen ; één Jood was in die redenering gelijk aan alle Joden.

          Het verschil met de tweede laag lijkt me te zijn dat het heldere denken in de derde laag is weggevallen. Als alle familieleden van de man in ons voorbeeld abnormaal aanvoelen, dan lijkt het me dat die desidentificerende logica hier veel meer overtuigend is dan in de tweede laag, waar er naast de gevoelsmatige reactie ook nog een sterk redenerende en relativerende reactie aanwezig is.

        • De vierde laag wordt gedefinieerd doordat er grotere klassen worden gevormd, maar er blijft een zekere differentiatie bestaan tussen de klassen. De klasse van mensen is groter dan de klasse van mannen, vrouwen en kinderen. MatteBlanco zal hier verwijzen naar de schizofrenie, waarbij zaken die horen bij subverzamelingen of substructuren worden behandeld als zaken die deel uitmaken van een grotere verzameling of structuur. Een man kan bijvoorbeeld zeer rijk zijn omdat hij zeer groot is. Zo hoorde ik ooit een man veronderstellen dat iemand connecties had met het leger omdat een familielid een (weinig invloedrijke) beroepsmilitair was ; het feit van beroepsmilitair zijn was voldoende om te veronderstellen dat de familieleden ook macht hadden om dat leger in beweging te krijgen. In deze vierde laag zijn een aantal kenmerken van het freudiaanse onbewuste aanwezig: de afwezigheid van contradictie, de gelijkheid van psychische en externe realiteit. In ons voorbeeld zou dat dan neerkomen op het wegvallen van het verschil tussen oom en kinderen, tussen mannelijke en vrouwelijke familieleden … zodat de kinderen, de oom en alle andere familieleden inderdaad behoren tot dezelfde klasse.

        • De vijfde laag is de laag waarin processen van symmetrisering neigen tot de mathematische grens van de ondeelbaarheid. De mate van symmetrisering is zo groot dat het denken, dat asymmetrische relaties veronderstelt, sterk verhinderd wordt. Alles wordt ervaren als alles anders.

         

        MatteBlanco redeneert dat het gedifferentieerde denken in de menselijke psyche beschouwd kan worden als het product van de ontwikkeling van gestructureerde en relatief stabiele relaties tussen de lagen. De relatie wordt in de ontwikkeling dusdanig gevormd dat elke laag relatief goed gedifferentieerd wordt van de laag erboven en de laag eronder. Tegelijkertijd is de structurele relatie dusdanig dat er ook een continuïteit kan waargenomen worden tussen de lagen. Er is dus wel een gelaagdheid, maar ideaal is er nog communicatie mogelijk tussen de verschillende lagen. In abnormale situaties zou de continuïteit van de differentiatie tussen de logische lagen versplinterd of verward raken, en is de bilogica manifest op het niveau van de bewuste communicatie. Een voorbeeld daarvan zien we in de psychose – zoals fragment 2 al daarvan getuigde.

         

        [1] De Swaan, Abram. Compartimenten van vernietiging. Amsterdam, Prometheus/Bert Bakker, 2015.

         

        6. De gelaagdheid bij MatteBlanco versus de gelaagdheid bij Freud

         

        Het klinkt logisch, maar hier en daar wringt het, en kon ik niet goed meer uitmaken wat ik waarmee moest verbinden om terug te gaan tot de oorspronkelijke definitie van de kenmerken van het onbewuste. Daarom vond ik het nuttig om terug te gaan naar Freud zelf, en een en ander op een rijtje te zetten – waarbij ik me heb gebaseerd op de driedeling zoals door Vermote voorgesteld[1].

         

        Driftprikkels

        De drift is een prikkel voor het psychische. (…) De driftprikkel is niet uit de buitenwereld afkomstig, maar uit het inwendige van het organische zelf. (…) De drift werkt als een constante kracht. We kunnen de driftprikkel beter “behoefte” noemen ; wat deze behoefte opheft is de “bevrediging”. (…) De drift ligt in het grensgebied van het somatische en het psychische.[2]

         

        Vinden we dit terug in het eerdere schema van de gelaagdheid ? MatteBlanco spreekt over de (vijfde) laag waarin de tijd, de ruimte, het denken, het redeneren, het verschil wegvalt[3] – alles is gelijk aan alles. Vermote stelt deze zone gelijk aan de zone van de gevoelens, de zuivere ervaring, de intuïtie[4].

        Ik had het wat moeilijk bij de omschrijving van dit niveau, zeker toen ik het volgende citaat van MatteBlanco lees : “Of course, at certain very deep levels everybody has the peace of the depth”.[5] Hij zal bijvoorbeeld stellen dat agressie wegvalt op een voldoende “diepte”. Hoe kunnen we dit verenigen met een opvatting van Freud die spreekt over de drift die kan beschouwd worden als een graadmeter voor de werkbelasting die het psychische als gevolg van zijn samenhang met het lichamelijke is opgelegd ? [6] Ik heb het zo begrepen dat reeds Freud het begin van het psychische apparaat situeerde bij de verbinding die later bij veel auteurs is teruggekomen, met name de onlust of te grote spanning die de motor is van de drang tot representatie [7]. Betekent dit dat de drift dan afwezig is in dit schema van de gelaagdheid ? We zullen hier later op terugkomen, wanneer we het schema van Freud over het psychische apparaat terug hernemen in de bespreking van Aulagnier.

         

        Maar misschien al een voorproefje – via de kunst. Marina Abramovic is een performance-kunstenares, en een van haar projecten bestond erin dat ze acht uur lang tegenover haar partner aan tafel zou zitten, waarbij ze in elkaars ogen zouden kijken zonder op te staan, zonder een spier te vertrekken. Met andere woorden, er is geen mogelijkheid tot motorische afvoer.

        Al vrij snel begint de pijn als een enorm obstakel, zo omschrijft ze het: “Als je je niet beweegt, als je de wilskracht hebt om geen compromis te sluiten of concessie te doen, wordt de pijn zo intens dat je denkt dat je bewusteloos raakt. En op dat moment – en alleen op dat moment – verdwijnt de pijn.

        (…)

        Er trok een vreemde hitte door mijn lichaam. Ik wist de kloppende pijn in mijn hoofd, nek en ruggengraat te stoppen. Ik weet inmiddels dat geen enkele houding prettiger is dan een andere. Zelfs de prettigste houding wordt na een tijdje ondraaglijk. Ik weet inmiddels dat ik het ondraaglijke gewoon moet accepteren: de pijn tegemoet treden en accepteren.

        Het gebeurde tegelijk: alles bewegingloos – zonder pijn – alleen hartslagen – alles werd licht. Die toestand was me heel dierbaar. Hieruit ontstond pijn en verandering. Ulay bleef veranderen. In fracties van seconden transformeerde hij tot honderden gezichten en lichamen. Dit ging door tot hij veranderde in een lege, blauwe ruimte omringd door licht. Ik voel dat er iets groots aan het gebeuren is. Die lege ruimte is echt. Alle andere gezichten en lichamen zijn slechts verschillende vormen van projectie. Ik ben die ruimte ook. Dat helpt me niet te bewegen.

        (…)

        Binnen de omtrek was puur blauw licht, het flauwste blauw dat je je kunt voorstellen, zoals de lucht op een hopeloze dag op de Griekse eilanden, dat soort blauw. Het was schokkend. Ik had steeds zijn best gedaan om niet te knipperen, maar nu, omdat ik nu niet kon geloven dat ik niet zat te hallucineren, bleef ik maar knipperen, maar er veranderde niets. Het was niet langer Ulay tegenover mij aan die tafel. Het was alleen nog maar blauw licht.

        Jaren later bedacht ik dat dit vergelijkbaar was met iets wat in De idioot van Dostojevski gebeurt. In dat boek beschrijft prins Mysjkin pijnlijke exact wat hij precies voelt vlak voor een epileptische aanval: hij krijgt een heftig gevoel van harmonie met alles om hem heen en het tastbaar gevoel van lichtheid en helderheid in de natuur. Dostojevski beschrijft hoe die gevoelens zo intens zijn dat het zenuwstelsel het niet aankan, met de elektrische aanval tot gevolg.

        Die ervaringen klinken precies zoals de mijne tijdens lange performances. Die werken zijn zeer herhalend, zeer constant, het lichaam krijgt geen verrassingen te verwerken en zo schakelt het brein zichzelf een beetje uit. Dan krijg je dat gevoel van harmonie met alles om je heen, dat is het moment dat er een “vloeibare kennis” zoals ik dat noem, tot je komt.

        (…)

        Je hoeft alleen maar alle ruis om je heen uit te schakelen. Daarvoor moet je je eigen manier van denken en je eigen energie uitputten. Dat is ontzettend belangrijk. Je moet echt uitgeput zijn, zozeer dat er niets meer over is, tot je zo moe bent dat je er niet meer tegen kunt. Als je brein zo moe is van het werken dat het niet langer kan nadenken, op dat moment is er ruimte voor vloeibare kennis[8].

         

        Als Vermote spreekt over de zuivere ervaring, dan denk ik dat dit wel een beschrijving daarvan lijkt te zijn – met inderdaad het wegvallen van alle verschillen, een waarneming die zo zuiver is dat ze te intens is, te schokkend.

         

        Wanneer we nu beroep doen op het gekende schema van Freud in de Droomduing[9], dan botsen we daar ook op die zuivere waarneming. Dat schema beschrijft hoe de psychische activiteit, ontstaan door het contact met (inwendige of uitwendige) prikkels, in een bepaalde richting gaat :

        W

        Een systeem dat waarnemingen ontvangt, dat ook de volle verscheidenheid van de sensorische kwaliteiten bevat.

        Her

        Herinneringssporen die ontstaat als overblijfsel van die waarnemingen, die al in onbewuste toestand hun effecten teweegbrengen. In vergelijking met W is er al veel minder sensorische kwaliteit.

        Obw

        Het onbewuste, waar de drijfkracht voor de droomexcitatie zich situeert. De droomgedachten proberen ook in waaktoestand verder door te dringen, maar dit wordt verhinderd door een censurerende instantie.

        Vbw

        Het laatste van de systemen aan het motorische uiteinde, waar excitatieprocessen, mits een bepaalde intensiteit voldaan, mits ook voldoende aandacht, bij het bewustzijn komen. Het gaan door het voorbewuste betekent ook dat er een verandering is wat betreft het betrokken excitatieproces, schrijft Freud.

        M

        Motiliteit ; het systeem Vbw bevat volgens Freud de sleutel tot de willekeurige motiliteit.

         

        Nu blijkt dat schema, als we verder lezen, geen eenrichtingsverkeer te zijn. In het leven overdag komen we weliswaar niet meer tot bij die waarnemingen, zegt Freud, maar bij het dromen en zelfs bij het herinneren gaan we terug in de richting van dat ruwe materiaal van de herinneringssporen ; de droom zou erin slagen om die waarnemingsbeelden ook hallucinatoir terug tot leven te brengen, met alle sensorische levendigheid. Wellicht komt dat, zegt Freud, omdat er,  wanneer we slapen, geen doorlopen mogelijk is naar de motiliteit. Ook de hallucinaties en de visioenen zouden een gelijkaardige regressie zijn waarbij gedachten in beelden zijn veranderd, zij het dat die beelden vervormd zijn. Lacan waarschuwt echter terecht voor de term “regressie” – hij benoemt wat er gebeurt in dit schema als “le processus excitation-décharge[10]” en de circulatie daarvan. De term “ontladen” is hier belangrijk, omdat we daar later zullen kunnen aanknopen met het pictogram zoals Aulagnier het definieert. 

        Zou het kunnen dat wat Abramovic beschrijft, een performance is waarbij ze inderdaad tot die toestand van de enkel nog waarneming komt,  – omdat ze erin geslaagd is om alle psychische bewerking uit te schakelen, zodat er inderdaad een “vloeibare” kennis ontstaat ?

        Vraag is natuurlijk of dit nog wel waarneming is. In dit opzicht is het onderscheid tussen zien en kijken[11] veelbetekenend. Gaat het hier om zien, of gaat het om iemand die zich verliest in de act van het kijken, iemand die tot in de extreme ervaring van het kijken gaat, waarbij er van het subject niets meer overschiet ?

        We houden dit even in beraad.

         

        Systeem-onbewuste

        Onbewust gebleven driftrepresentaties (oerverdringing)

        en :

        Onbewuste voorstellingen die doorgedrongen zijn naar het voorbewuste maar door verdringing terug naar het onbewuste zijn gekomen (naverdringing)

        “Een drift kan nooit object van bewustzijn worden, enkel de voorstelling die haar representeert. Ze kan echter ook in het onbewuste niet anders dan door de voorstelling gerepresenteerd worden.”

        Afwezigheid van tegenstrijdigheden, primaire processen (verschuiving en verdichting), tijdloosheid, vervanging externe realiteit door psychische realiteit

        De onbewuste voorstelling is uitsluitend een zaakvoorstelling.

        Primaire processen

        In de conceptualisering van MatteBlanco zou dit moeten overeenkomen met de vierde laag van het psychische functioneren, waarin geen contradicties meer voorkomen en de psychische realiteit gelijk is aan de externe realiteit. [12]

         

        Systeem Voorbewuste/Bewuste 

        Het valt niet in te zien waarom de bezet gebleven of vanuit het onbewuste met bezetting toegeruste voorstelling niet opnieuw zou pogen uit krachte van haar bezetting tot het systeem Vbw door te dringen. (…) We hebben hier dus een ander proces nodig, dat in het eerste geval (d.w.z. bij het nadringen) de verdringing in stand houdt, in het tweede geval (d.w.z. bij de oerverdringing) ervoor zorgt dat ze tot stand komt en blijft voortduren, en wij kunnen dit proces slechts vinden in het postulaat van een tegenbezetting door middel waarvan het systeem Vbw zich tegen het opdringen van de onbewuste voorstelling beschermt. (…) De tegenbezetting is het enige mechanisme dat de oerverdringing kent ; bij de eigenlijke verdringing (het nadringen) komt daarbij nog de terugtrekking van de vbw bezetting.

        Vermogen tot communiceren tussen de voorstellingsinhouden, chronologische rangschikking, censuur, realiteitstoetsing en realiteitsprincipe

        Het systeem voorbewuste ontstaat doordat de zaakvoorstelling dankzij de associatie met de ermee corresponderende woordvoorstelling wordt overbezet.

        Secundaire processen

         

        MatteBlanco situeert hier de eerste, tweede en derde laag, de niveaus van het bewustzijn, het voorbewuste en de eerste symmetriseringen, waarbij hij onderscheid maakte tussen de derde laag – waarin een deel van de klasse of verzameling gelijkgesteld wordt aan het geheel – en de vierde laag – waarin verschillende klassen of verzamelingen worden gelijkgesteld.[13] Het is me echter niet zo duidelijk waarom het ene minder “diep” zou zijn dan het andere – waarbij overigens de benoeming “het diepe onbewuste” alweer die metafoor oproept van het “vat” met alle implicaties die erbij horen, dus daar heb ik het ook wat moeilijk mee.

        Als we zoals Vermote echter die 3 eerste lagen samen nemen, komen we tot de kenmerken die door Freud werden benoemd, waarbij we ook tot een formele afbakening kunnen komen : waar we in het gewone spreken sporen merken van het wegvallen van tijd, ruimte, van het verschil tussen klassen … kunnen we vermoeden dat we hier inderdaad botsen op die vermenging van de onbewuste en de bewuste logica in het spreken.[14]

        Blijft voor mij de vraag waarom MatteBlanco de gelaagdheid niet gaat koppelen aan de overgang in de soorten representaties, daar waar Freud dat wel deed.

         

        [1] Vermote, R. Een geïntegreerd psychoanalytisch model in het licht van enkele neurowetenschappelijke bevindingen. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 21, 2015/1, pp. 3-12.

        [2] Freud, S. Werken VII (Driften en hun lotgevallen). Amsterdam, Boom, 2006, p 24 e.v.

        [3]As we proceed towards still lower levels, the notion of agression begins to loose its meaning. Indeed, at the level of spacelessness-timelessness (absence of symmetrical relations) agression and conflict are both alien and inconceivable; so, also, is thinking. MatteBlanco, Ignacio. Thinking, feeling, being, New York, Routledge, 1988, p. 170.

        [4] Vermote, R. Een geïntegreerd psychoanalytisch model in het licht van enkele neurowetenschappelijke bevindingen. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 21, 2015/1, pp. 3-12.

        [5] MatteBlanco, Ignacio. Thinking, feeling, being, New York, Routledge, 1988, p.54.

        [6] Freud, S. Werken VII (Driften en hun lotgevallen). Amsterdam, Boom, 2006, p. 27.

        [7] Door lust gekenmerkte gewaarwordingen oefenen geen aandrang uit, onlustgewaarwordingen daarentegen in de hoogste mate. Deze dringen aan op verandering, afvoer (…), in : Freud, S. Werken VIII (Het Ik en het Es). Amsterdam, Boom, 2006, p.388. 
        De overvloedigste bronnen van zulke innerlijke excitatie zijn de zogenaamde driften van het organisme, de representanten van alle uit het binnenste van het lichaam afkomstige, op het psychische apparaat overgedragen krachtwerkingen (…). Het zou dan de taak van de hogere lagen van het psychische apparaat zijn, de in het primaire proces belandende driftmatige excitatie te binden. Freud, S. Werken VIII (Aan gene zijde van het lustprincipe). Amsterdam, Boom, 2006, p 192.
        Het moet diepe indruk op hem maken dat sommige bronnen van excitatie, waarin hij later de organen van zijn lichaam zal herkennen, hem te allen tijde gewaarwordingen kunnen toezenden, terwijl andere van tijd tot tijd onbereikbaar worden (…). Een tweede stimulans voor het Ik om zich los te maken uit de massa van gewaarwordingen, dus om een “buiten”, een buitenwereld te erkennen, vormen de frequente, veelsoortige en onvermijdelijke pijn- en onlustgevoelens, die krachtens het ongelimiteerd heersende lustprincipe opgeheven en vermeden moeten worden.  Freud, S. Werken IX (Het onbehagen in de cultuur). Amsterdam, Boom, 2006, p. 463.

        [8] Abramovic, M. Walk through walls. Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar, 2017, p. 146-150.

        [9] Freud, S. Werken II (De Droomduiding). Amsterdam, Boom, 2006, p. 508 e.v.

        [10] Lacan, J. Le Séminaire II. Le moi dans la théorie de Freud et dans la technique de la psychanalyse. Paris, Seuil, 1978, p. 171. 

        [11] Nasio, J. Le fantasme. Paris, Editions Payot & Rivages, 2005, p. 51.

        [12] The following characteristics of the unconscious belong to this rather deep stratum :
        ° absence of contradiction – a set which contains all affirmations and their corresponding negation, if symmetrized, results in any assertion being equal to its negation : no possibility of contradiction
        ° identity of psychical and external reality, for the same reason
        .
        MatteBlanco, Ignacio. Thinking, feeling, being, New York, Routledge, 1988, p. 54.

        [13] The superficial levels (what I have called the first, second and third strata) are the levels of consciousness, the preconscious, and the first symmetrisations. Asymmetrical relations are available in profusion in these strata. Ibidem, p. 170.

        [14] Ik hoor hierin ook een verwijzing naar sommige auteurs die het psychische installeren van de categorieën tijd en ruimte bij het infans bespreken, op basis van het verdwijnen en terugkomen van de zorgverlener , zoals Sami-Ali, Aulagnier, Freud zelf. Het ons echter te ver voeren om hier uitgebreid op in te gaan.

         

        7. Representaties bij Freud

         

        Zoals eerder gezegd onderscheidde Freud twee soorten voorstellingen, zaakvoorstellingen (die soms ook dingvoorstellingen of objectvoorstellingen worden genoemd[1]) en woordvoorstellingen. Ik heb beroep gedaan op de  uitwerking van Paul Moyaert om in kaart te brengen hoe Freud dit heeft geschetst.[2] Ik zal hieronder schetsen hoe ik het heb proberen te begrijpen.

        We situeren ons vooreerst op dat niveau van het driftmatige, van de grens tussen het somatische en het psychische, de momenten waarin de drift zich manifesteert op een manier waarop het psychische dat (bijna) gewaar wordt.

         

        Een eerste moment in het verdringingsproces zou teruggaan op een fixatie, die in feite overeenkomt met de oerverdringing[3], waarbij iets (van een psychische representatie ?) van de drift niet bewust kan worden ; die fixatie blijft vanaf dan bestaan in het onbewuste, en wordt de vertegenwoordiger van de drift waarmee ze is verbonden.[4] Eenvoudig gezegd : er wordt op een of andere manier iets van het psychische gekoppeld aan iets van de somatische ervaring, maar dat psychische kan nooit onder woorden worden gebracht, zal wel aan de bron  liggen van een altijd durende beweging naar representatie. 

        Freud zal daarover ook zeggen dat de oerfixatie aan de moeder niet overwonnen wordt, dat de drift gebonden wordt aan de voorstelling van een onmiddellijke relatie met de moeder en met het droombeeld van een totale bevrediging.[5]  Ik zou dit dan verbinden met het pictogram van Aulagnier, een eerste representatie voor een ontmoeting tussen een lichaamsdeel van het infans en een lichaamsdeel van de moeder, waarbij het infans nog niet het besef kan hebben dat het lichaamsdeel van de moeder losstaat van zichzelf – later hierover meer.

        Gaat het hier om een voorstelling ?  Freud spreekt ook over onbewuste inhouden ; ze  zijn aanwezig in het onbewuste, maar ze kunnen nooit an sich bewust worden, ze kunnen enkel worden geactiveerd en geïnvesteerd, “bezet”[6]. Belangrijk voor het vervolg van ons verhaal is de verwijzing naar Freuds werk over afasie[7], waarin hij stelt : “de objectvoorstelling zelf is op haar beurt een associatiecomplex bestaande uit de meest uiteenlopende visuele, tactiele, kinesthetische en andere voorstellingen” en “dat het voorkomen van een “ding” enkel ontstaat doordat de zintuiglijke indrukken getuige staan voor de verschillende “eigenschappen” ervan, dat we naast de som van deze zintuiglijke indrukken nog een grote reeks nieuwe indrukken in dezelfde associatieketen kunnen opnemen. (J.S. Mill). De objectvoorstelling komt ons dus voor als iets wat nog niet afgesloten is, iets wat nauwelijks afsluitbaar is[8].  Twee belangrijke kenmerken: enerzijds de verbinding met het lijfelijke ervaren, anderzijds het nooit eindig definieerbare van die ervaring.

        Het mechanisme van de oerverdringing bestaat voor Freud uit het mechanisme van de tegenbezetting : er is op dat moment nog geen voorstelling die kan verdrongen worden, er wordt een voorstelling op de plaats gezet van iets wat nog niet werd voorgesteld (we zullen daar in de volgende bijdrage uitgebreid op terugkomen).

         

        Deze niet te formuleren onbewuste inhouden zijn onverwoestbaar, tijdloos – we vinden hier het tijdloze van MatteBlanco terug. Er is een zoeken naar dat oorspronkelijke lustgevende object, een opdringen als object van lustbevrediging. Deze onbewuste gedachten worden beheerst door de primaire processen, een beweging van verschuiving en verdichting, terwijl de inhoud zelf altijd ongrijpbaar blijft, wat Freud beschreef als “de navel van de droom”. Maar die onbewuste gedachten zoeken om naar het bewustzijn te komen, zullen doorbreken in de betekenisproductie, zoals we hebben uitgewerkt in punt 4 over de fundamentele antinomie. Ze verschijnen in ons spreken onder verschillende vormen, gaande van conversiesymptomen tot droombeelden of versprekingen. Echter, ook hier gaat het om een tijdelijke halte in de beweging, de inhoud blijft zich verschuiven.

        Dergelijke symptomen worden weliswaar opgebouwd volgens de mechanismen van verdichting en verschuiving,  maar ze worden ook gestructureerd door het eigene aan het voorbewuste, met name het gebruik van de taal, de woordvoorstellingen. Woordvoorstellingen brengen een ordening aan, brengen scheidingen en verschillen aan, kunnen gecombineerd worden volgens de wetten van de taal.  Hier komen we dus op de volgende lagen van MatteBlanco, waar categorieën van tijd en ruimte en causaliteit en identiteit verschijnen.

        Volgens Freud zou de bewustwording in twee stadia gebeuren : er is vooreerst een investering in de onbewuste zaakvoorstellingen. Daarna komt een bijkomende (over)investering door woordvoorstellingen. Die combinatie van zaak- en woordvoorstellingen moet echter aan een object gebonden worden in de realiteit – hier worden zaakvoorstellingen gebonden tot objectvoorstellingen[9].

        Een voorbeeld ? Moyaert schrijft over de agressiedrift, “als een drift die op zoek is naar inhoud en bevrediging”.[10] De agressie is er eerst, ze zoekt naar een aanleiding om agressief te kunnen worden, de situaties worden uitgelokt – met autoriteitsfiguren bij voorbeeld, ouders, leraars, politici – maar dit verbergt slechts dat de agressie er was voor de oorzaak, dat de onbewuste stuwing pas te voorschijn kon komen toen ze tot een objectvoorstelling werd.

        Als die verwijzing naar de realiteit er niet zou komen, zouden de woorden onderworpen worden aan de mechanismen van verdichting en verschuiving, wat bepaald wordt op basis van de materiële gelijkenis van de woorden, zoals we dat meemaken in de droom.

        Maar hoe dan ook is er nooit een rechtstreeks verband tussen het manifeste en het latente ; er is nooit een letterlijke vertaling van het conflict. De enige manier waarop we iets van betekenis kunnen geven aan een onbewuste gedachte, is door die interactie van primaire processen die doorbreken in de secundaire processen en zo leiden tot nieuwe effecten van betekenis, die aanleunen bij de gestolde kernen van betekenis. Zonder deze bewerking blijft het onbewuste chaotisch en totaal onverstaanbaar. 

         

        [1] Freud, S. Bijdrage tot de opvatting van de afasieën. Gent, Idesça, 2002, p. 68.

        [2] Met dank aan Nathalie die dit werk opspoorde : Moyaert, P. De prioriteit van de betekenaar in de betekenisproductie. Vragen bij het statuut van het linguïstisch taalteken vanuit de taalfilosofische reflecties van Derrida, Kristeva en Lacan. Leuven, KUL – faculteit Letteren en Wijsbegeerte, 1980.

        [3] In de uitwerking van Lacan zou het gaan om het betekende van een betekenaar, dat nooit aanwezig kan zijn, omdat het onbewust en ongrijpbaar blijft. Ibidem, p. 404-405.

        [4] Voor Lacan zou dit het moment zijn waarop een splitsing ontstaat tussen het subject van de ervaring en het subject van de uitspraak, maar ook tussen het subject en het object. (p. 415-416) De oerverdringing stelt ook een scheiding in tussen het onbewuste en het voorbewuste. (p. 411)

        [5] In Eindige en oneindige analyse zal Freud verwijzen naar de idee van een oerfixatie aan de moeder, maar hij gaat er niet echt op in. In Drie verhandelingen over de seksualiteit zal hij veronderstellen dat de oorsprong van de zoektocht naar seksuele lust te maken heeft met een bevredigende ervaring van voeding, die als model geldt van totale bevrediging waarnaar de mens altijd zal blijven zoeken.

        [6] Moyaert definieert dingvoorstellingen als “het circuit dat over specifieke productiemiddelen beschikt en dat gaat van de onbewuste inhouden naar de verschillende symptomen.” (…) Het zijn “onbewuste inscripties die volledig aan hun eigen lot zijn overgelaten en een eigen leven leiden in het onbewuste. Ibidem, p. 395.

        [7] Ibidem, p. 384.

        [8] Freud, S. Bijdrage tot de opvatting van de afasieën. Gent, Idesça, 2002, p. 68. Blijkbaar werd de zaakvoorstelling vroeger objectvoorstelling genoemd.

        [9] Wat wij de bewuste objectvoorstelling konden noemen, valt nu voor ons uiteen in de woordvoorstelling en de zaakvoorstelling, welke laatste bestaat in de bezetting, zo niet van de directe zaakherinneringsbeelden, dan toch van verder weg gelegen en daarvan afgeleide herinneringssporen. En : veeleer omvat de bewuste voorstelling de zaakvoorstelling plus de bijbehorende woordvoorstelling, terwijl de onbewuste voorstelling uitsluitend een zaakvoorstelling is. Het systeem Obw bevat de zaakbezettingen van de objecten, de eerste en eigenlijke objectbezettingen; het systeem Vbw ontstaat doordat deze zaakvoorstelling dankzij de associatie met de ermee corresponderende woordvoorstellingen wordt overbezet.

        Freud, S. Werken VII (Het onbewuste). Amsterdam, Boom, 2006, p. 100.

        [10] Moyaert, P. Opboksen tegen het inerte. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2014, p. 155.

         

        8. Gelaagdheid binnen de vrije associatie

         

        Los van de opmerkingen over het ontbreken van het somatische, kan het schema van MatteBlanco – in uitbreiding van dat van Freud – wel een en ander verhelderen inzake de klinische praktijk. Zo zien we die gelaagdheid verschijnen in de processen van vrije associatie in de psychoanalyse. Als voorbeeld een fragment van een sessie zoals beschreven door Aulagnier, bij een man, Jean, die al enkele maanden in analyse is en worstelt met de vraag waarom hij zoveel wantrouwen voelt wanneer een vrouw naar hem verlangt.

         

        Fragment 6 (Uit : Un interprète en quête de sens[1])

         Ik heb vannacht twee keer gedroomd, ik zal erover vertellen. In de eerste zag ik twee beulen die waren gekomen om mijn broer Denis te onthoofden. Ik vond het normaal. Wat me bij hen trof was het zeer zwarte kleed dat ze droegen en hun pruik die ook zwart was. Ik kon hun gezicht niet zien, het was bedekt door een masker, ook zwart. Evenmin wilde ik mijn broer Denis bekijken. Ik zei tot mezelf dat ik liever de herinnering bewaarde aan een geheel lichaam. Op dat moment kwam mijn moeder binnen en zij nam mij bij de hand. De droom stopt daar. Ik heb een tweede droom gehad. Hij ging ook over de dood van mijn broer Denis.

        Op dat moment staat hij recht en raadpleegt hij een papier uit de zak van zijn vest, die hij op de stoel tegenover mij had laten liggen, en ogenschijnlijk zonder zich de lapsus te realiseren met betrekking tot het personage van zijn tweede droom, herneemt hij :

        In de tweede droom ben ik in de gevangenis. Men zegt dat men mij zal onthoofden. Er komt een man binnen met een zwarte baard, hij probeert een eerste keer, een tweede keer, en het lukt niet. Hij schudt met zijn zwarte haren, en ik zeg hem dat ik daar niet van hou, dat ik niet wil dat hij me het hoofd afsnijdt. Hij bekijkt me, hij zegt dat hij akkoord gaat en hij vertrekt.

         

        Na het vertellen van de droom vraagt Jean zich af waarom Denis moet sterven, en hij brengt associaties, herinneringen bij de gelaatsuitdrukking van zijn broer.

        • De gelaatsuitdrukking van Denis als kind en hun medeplichtigheid ten opzichte van de andere broers. (Hij vertelt over een herinnering van toen hij zes jaar was.)
        • De geliefde plaat van Denis, die hij vaak heeft gehoord gedurende hun vakantie, tijdens de adolescentie.
        • Dezelfde plaat die hij per toeval terugvond gedurende de laatste week, toen hij danste met een vrouw die hij het hof maakte.
        • Deze vrouw deed hem denken aan Jacqueline, zijn eerste liefde, en alle keren dat hij met haar had gedanst, in de sfeer van deze plaat.
        • Jacqueline had hij gekend aan de universiteit, en dat deed hem denken aan zijn thesis over Kant, waar hij zes jaar geleden aan was begonnen, een moment dat samenviel met zijn ontdekking van Freud.
        • Kant met de logische zekerheid gesteld tegenover de ondervraging van het psychoanalytische discours en de vragen die hij zich stelde.
        • Het discours over de angst (waarover hij niet heeft gesproken) die hij heeft ervaren, twee sessies geleden, op het moment waarop hij enkele minuten zweeg, hij had plots een verschrikkelijke angst dat hij nooit meer iets zou kunnen zeggen, wat het ook zij.
        • Van deze angst naar de vrees ten opzichte van de stilte van de vader en de stilte die wordt opgelegd gedurende de mis.
        • Van de mis naar de straf die zijn vader hem oplegde, toen hij een keer deze stilte had geschonden.
        • Van de vader tot de stilte van God en van de kerk, de twee die hem hadden geïnspireerd tot een heilige angst en soms ook een heiligschennende haat.
        • Van God tot het seksuele, tot zijn schuld als adolescent, en opnieuw naar Jacqueline en naar zijn eerste seksuele ervaring.
        • De herinneringen aan Jacqueline worden als volgt gepreciseerd: de kleur van haar ogen, van haar stem ...

        Uiteindelijk, na enkele ogenblikken, stelt hij zichzelf en mij een vraag die fundamenteel terug aanknoopt met het begin van de sessie:

        "Waarom hield hij zo sterk, toen hij met Jacqueline danste, van het luisteren naar het geliefde liedje van zijn broer? Waren de excitatie en de lust dan een "identificatie die ik altijd heb bewerkt tussen Jacqueline en mijn broer"?

         

        Aulagnier stelt hier twee verschijningsvormen van de tijd tegenover elkaar.

        • Er verschijnt iets van het atemporele, het tijdloze van het onbewuste : het subject, het genot, het seksuele object – en in mijn lezing ook iets inzake autoriteit en bestraffing.
        • We zien de vormgeving, verbeelding in de dromen, op een eerder hallucinatorische manier, via de beulen (autoriteit) die dreigen het subject (Denis, Jean zelf) te onthoofden (straf).
        • We zien de vormgeving in verhouding tot de realiteit, waar het dan volgens de redenering van Moyaert zaakvoorstellingen zijn die gekoppeld zijn aan woordvoorstellingen en aan de externe realiteit – de vader en God (autoriteit), de geliefde persoon (Denis, Jacqueline, een andere vrouw), het genot (samen dansen, de plaat, de eerste seksuele ervaring) – en waar we meer en meer interactie zien van secundaire processen, met de tijd die verschijnt in de associaties, zigzag van de ene herinnering naar de andere, doorheen verschillende momenten in de chronologische tijd.

         

        Na analyse van de associaties zal Jean zelf een thema afleiden : de verhouding van het subject tot zijn liefdesobject, de seksuele relatie daartussen. In de droom worden die thema’s gecensureerd weergegeven, en daarbij kunnen we de symmetrisering terugvinden :

        • Denis en Jean schuiven in elkaar, in de droom worden beide namen gebruikt om de persoon van de dromer aan te geven. Het onderscheid tussen beiden verdwijnt.
        • In de associaties komt de vrees en angst, die blijkbaar gekoppeld is aan het seksuele, en die vorm krijgt tegenover twee autoriteitsfiguren die ook in elkaar lijken te schuiven : God en zijn vader.
        • Denis staat niet alleen voor Jean, maar wordt ook in een rij geplaatst met andere liefdesobjecten, zoals Jacqueline en zijn laatste vriendin.

        Via de associaties komt er een beweging en worden de verschillende elementen vormgegeven via verschillende scenario’s doorheen tijd en ruimte, via verschillende personages – en daar komen de werkelijke verschillen duidelijk aan bod.

         

        [1] Aulagnier, P. Un interprète en quête de sens. Paris, Editions Payot, 1991  – in een eigen vertaling die vooral probeerde  om de tekst zo getrouw te volgen.

         

        10. Klinische beschrijvingen van de gelaagdheid

         

        • Bij psychose

        We hadden al een fragment (fragment 2) over de psychose van Wouter Kusters. MatteBlanco zal de psychose, aan de hand van de Schreber-gevalstudie, beschrijven als een kortsluiting in die gelaagdheid, omdat de diepere lagen teveel doorkomen in de oppervlakkige lagen, er te weinig afgrenzing is. Ik denk dat we dit inderdaad ook kunnen herkennen in het genoemde fragment – waarbij ik me afvraag of dit veralgemeend kan worden naar alle vormen van psychose.

         

        • Bij depressie

        In “Kikker gaat fietsen” beschrijft Maarten van Buuren hoe hij onverhoeds in een depressie – zo werd het toch benoemd – terecht kwam, waarbij hij ook beschrijft hoe dit proces zich voordeed. De manier waarop hij het beschrijft toont een verschraling in zijn leven, met daarmee gepaard gaande ook een verschraling van de tijd, ruimte, kleur, tot op een punt waarop hij niets van perspectief meer lijkt te hebben. Hij lijkt me dit ook in verband te brengen met zijn identiteit die een constructie is– wat in het vervolg van ons verhaal wellicht nog zal terugkeren – die voor hem niet meer werkt.

        Fragment 7 (uit : Kikker gaat fietsen[1])

        Ik zoek naar woorden voor het effect van de depressie op mijn identiteit en kom na een tijdje diep nadenken op het beeld van een kaartenhuis dat in elkaar viel op het moment van de crisis. Op het moment van crisis werden mijn ogen geopend voor het feit dat mijn identiteit een constructie is, een kwetsbare en zwakke constructie die maar een duwtje nodig heeft om in elkaar te vallen.

        (…)

        Tijdens een depressie vervaagt en verdwijnt dit perspectief. Je hebt niet in de gaten, net zomin als in de gaten dat je ogen achteruitgaan. Het gaat geleidelijk, en ook nog eens in een ritme van een stapje vooruit, twee stapjes achteruit. Maar op zeker moment, als de crisis me overvalt, dat wil zeggen als dagelijkse bezigheden onmogelijk zijn geworden en ik in mijn stoel apathisch voor me uit zit te kijken, dringt het tot me door dat de vergezichten van vroeger in een soort mist zijn verdwenen. Het mentale landschap is zijn diepte kwijt, zijn perspectief, de derde dimensie die ze dankte aan de extases naar verleden en toekomst. Op vergelijkbare of dezelfde manier als het werkelijke landschap gaandeweg zijn zintuiglijke diepte heeft verloren en gereduceerd is tot het smaak-, kleur-, geur- en geluidloze platte vlak waar ik tegenaan kijk, zonder eruit te kunnen stappen.

        (…)

        Het landschap van de depressie en geest ontdaan van alle contrast, ontdaan van de energie die vrijkomt als tegengestelde krachten op elkaar botsen. In het landschap van de depressie botst er niets, zindert er niets, vonkt er niets. Er zijn geen stormen, geen donker afgewisseld met licht. In het depressielandschap zijn alle contrasten opgeheven; alle bewegingen die in normale omstandigheden ontstaan wanneer energie van het ene naar het andere punt stroomt, zijn tot stilstand gekomen. Entropie. Dat is de term die bij me opkomt en die het depressieve landschap in een woord samenvat.

        Dit lijkt me wel vaker voor te komen bij sommige vormen van depressie ; mensen komen op een punt waarop een heel netwerk van constructies rond hun identiteit uiteenvalt, waarbij ze zich een nieuwe constructie over zichzelf moeten opbouwen om terug te kunnen functioneren.

         

        • Bij psychosomatiek

        Fragment 8 (Uit : Het moet eruit[2])

        In alle rust en kalmte antwoordde de dokter : “Dat zijn problemen van psychosomatische aard. Uw bloed interesseert me niet. Praat U maar over iets anders”. (…) Ik stond naar adem te snakken, als door de bliksem getroffen. Hij liet me niet over mijn bloed praten ! Maar waar moest ik dan over praten ? Waarover, in godsnaam ? Als ik niet over mijn bloed mocht praten zou ik alleen nog maar over mijn angst kunnen praten, nergens anders over, en daar kon ik niet over praten, daar kon ik niet eens aan denken ! (….) Ik wist niet en kon toen ook niet weten dat ik nooit meer zo zou bloeden als de laatste paar maanden. (…) Op die dag wist ik weliswaar nog niet goed wat ik met de analyse aan moest, maar het viel me niet moeilijk om het verband te zien tussen de bloeding, het stoppen ervan, de klap in mijn gezicht (“Uw bloed interesseert me niet, praat U maar over iets anders”), en mijn tranen. 

        Marie Cardinal beschrijft hoe een maandenlang aanhoudende vaginale bloeding nagenoeg in één keer werd gestopt doordat ze gezegd werd om niet te spreken over haar lichamelijke klachten. We zien hier een snelle afwisseling tussen wat door Joyce McDougall een somatische expressie wordt genoemd en de verbalisering van het psychische lijden. In haar verhaal blijkt dat de vrouw wel wist dat er angst was in haar beleving, ze kon zichzelf alleen niet toelaten om erover te denken of te spreken. Dat is uiteraard niet altijd zo ; bij andere gevallen van psychosomatiek is een bewustzijn van de psychische component van hun lijden nauwelijks of niet aanwezig.

        Ik heb het dan over de zogenaamde operationele manier van denken zoals gedefinieerd door de School voor Psychosomatiek : mensen die operationeel denken functioneren zeer goed in het daglijkse leven, net omdat ze afgesneden zijn van hun gevoelens en hun fantasmatische leven[3]. Ze zijn extreem aangepast, en wat er ook gebeurt, ze gaan verder met hun leven. Het enige probleem is dat ze het meest risico lopen op een ernstige organische ziekte. Rosine Debray maakt deel uit van de School voor Psychosomatiek, en stelt inderdaad dat er bij een dergelijke problematiek weinig sprake is van dromen, eerder een vermijden of verdringen van representaties en gedachten, en een verdringing van de expressie van de pulsie in het gedrag. De psychosomatische regulering wordt gedomineerd door behoeften en niet door verlangens. Het psychische functioneren wordt op afstand gehouden. Zo geeft ze een voorbeeld van een patiënte die kanker kreeg in een periode waarin haar man haar verliet ; de patiënte kon niet spreken over verlieservaringen, ook de dood van de ouders bleef een desorganiserend zwart gat dat buiten de psyche moet gehouden worden.[4] Diezelfde kloof tussen psyche en pulsie is er tussen psyche en soma : deze mensen tonen vaak nauwelijks interesse voor hun ziekte, er is maar weinig investering in hun lichaam. 

        Vanuit de theorie van de gelaagdheid zouden we hier misschien kunnen stellen dat er een heel sterke censuur wordt ingesteld tussen de eerste en de andere lagen. Alles wordt beredeneerd, alles wat ook maar kan teruggaan op emoties, op fantasie, op het driftmatige, wordt weggehouden, met als gevolg dat een en ander enkel via het lichaam kan worden uitgedrukt. Als er therapie mogelijk is, zal het de vraag zijn of er toegelaten wordt dat de conflicten die aan de basis liggen van de aandoening (letterlijk) bij manier van spreken  “in het psychische worden gebracht”.

        Freud zelf beschreef ook al die wisselwerking tussen het onderdrukken van affect en de effecten daarvan op het lichaam : 

        Als het Ik door een bijzonder zware psychische taak in beslag is genomen, bijvoorbeeld door rouw, door een kolossale onderdrukking van affect, door de noodzaak om voortdurend opkomende seksuele fantasieën onderdrukt te houden, dan wordt het zo veel armer aan beschikbare energie dat het zijn verbruik op vele plaatsen tegelijk moet beperken. (…) Een leerzaam voorbeeld van een dergelijke intensieve algemene remming van korte duur kon ik observeren bij een dwanglijder die bij voorvallen die evident een woede-uitbarsting hadden moeten veroorzaken, aan een verlammende vermoeidheid ten prooi viel, die één of meer dagen duurde.[5].

        In Theaters van het lichaam geeft McDougall verschillende klinische situaties van mensen met psychosomatische klachten, waarin ze beschrijft hoe ze daarvoor te werk gaat en hoe de patiënt al dan niet kan komen tot een psychische werking van de onderliggende conflicten.  Dit is hier dan ook maar een kort vermelden van bepaalde voorbeelden ; we zullen er later in ons verhaal ten gronde op ingaan.

         

        [1] Van Buuren, Maarten. Kikker gaat fietsen ! Rotterdam, Lemniscaat, 2012, p. 201, p. 77 en p. 67.

        [2] Cardinal, M. Het moet eruit ! Amsterdam, Rainbow Pocketboeken, 1991, p.39-40

        [3] Leader, D. Why do people get ill ? London, Pinguin Books, 2008.

        [4] Debray, R. Clinique de l'expression somatique : Psychanalyse des liens psyché-soma. Delachaux et Niestlé, 1996.

        [5] Freud, S. Werken IX (Remming, symptoom en angst). Amsterdam, Boom, 2006, p. 199.

         

        10. Besluit

        De omschrijving van de geleidelijke overgang tussen de lagen en de manier waarop kenmerken van representatie verschijnen doorheen die gelaagdheid schijnt dus wel aanknopingspunten te geven om daarop te werken in de klinische praktijk, al lijkt het me te vroeg om hierover concrete uitspraken te doen. Daarom zou ik verder willen gaan op deze zoektocht, nuanceren ook, door dit te vergelijken met andere, vergelijkbare uitwerkingen van die gelaagdheid. Vandaar dat we in het volgende stuk verder gaan met het geïntegreerde model van Rudi Vermote.

        Reactie plaatsen

        Reacties

        Er zijn geen reacties geplaatst.